conservatoren. Inderdaad zijn beide richtingen van
activiteit en studie afkomstig uit dezelfde kring
belangstellenden in de vorige eeuw. Ze hebben, bij
wijze van spreken, gemeenschappelijke voor
ouders en nu, in de vierde generatie, komen som
mige familietrekken bij tijd en wijle geprononceerd
terug. Er is geen enkele reden om dit te willen
verbergen.
In Eet nationale bezit aan roerende kunstvoor-
voorwerpen heeft maar een beperkte categorie
echte museumkwaliteit. Dat geldt ook voor de on
roerende zaken, de gebouwen. De Domtoren in
Utrecht en het Paleis op de Dam behoren tot een
andere klasse dan het eenvoudige 18de eeuwse
klokgevelhuis, waarvan ons land er nog duizenden
bezit.
De strijd om dit bezit tegen de gestage afkalving te
verdedigen, waarbij Heemschut sinds ruim een
halve eeuw in de frontlijn staat, spitst zich veelal
toe op ogenschijnlijk onbelangrijke gevallen.
De gebouwen van museumkwaliteit worden im
mers niet meer door afbraakplannen bedreigd.
Die inspanning voor de handhaving van eenvoudi
ge objecten geldt dan ook minder de gebouwen
zelf dan wel de plaats die zij in het geheel van een
straatwand innemen. Dat wordt consequent over
het hoofd gezien door de rechtzinnigen van de
economische kant.
Zwart-wit spreekt directer aan dan tussentinten,
en het gaat in de meeste gevallen om de nuances.
Zolang „het economische belang" geplaatst wordt
tegen „het cultuurbeschermingsbelang", en dit
laatste tegen „de eerlijkheid van de moderne
architectuur" blijven wij in het dispuut der onver
zoenlijke orthodoxen die elk hun eigen, voor an
deren gedeeltelijke onverstaanbaare taal spreken.
Wanneer wij in dit verband pleiten voor matiging
en tolerantie dan is dit geen pleidooi voor een
wazig compromis, maar voor pluriformiteit in het
grote geheel van straat, wijk en stad. Wanneer
bijvoorbeeld een aantal fraaie gevels blijft staan
en daarachter wordt een modern bedrijfsgebouw
opgetrokken dat inwendig geen enkel verband
meer heeft met de parcellering en de indeling van
de vroegere huizen, dan is dat een architectonisch
foute oplossing. De op zichzelf logische consequen
tie dat handhaving van de bestaande gevels dan
zinloos is en dat deze vervangen moeten worden
door een gevel die aard en maat van het gebouw
naar buiten brengt, is echter te rechtzinnig om
zonder meer overal te kunnen gelden. Voor het
stadsbeeld kan die handhaving verre de voorkeur
verdienen, en in dat geval staan eigenaar en archi
tect voor de keuze: öf het project elders realiseren
waar grotere vormvrijheid bestaat, óf het zodanig
doorwerken dat er weer een, zij het andere, inte
gratie tussen uiterlijk en innerlijk van het gebouw
ontstaat.
Ook in het restauratiewerk zelf doen zich voort
durend dergelijke dilemma's voor. Mag men een
139
Hierboven: trap in het Toneelmuseum, te AmsterdamHeren
gracht 168, een interieur van museumkwaliteit dat dienover
eenkomstig xoerd gerestaureerdhieronder: doorkijk uit de
18de eeuwse zaal naar de bankhal van de Nederlandse Overzee
BankHerengracht 546—554, die vijf herenhuizen verenigt met
behoud van het uiterlijken in een modern geheel de xuaarde-
volle interieurelementen heeft opgenomen.