HOE VER KUNNEN WIJ GAAN Ook onze strijd voor de schoonheid van de oude binnensteden kent de twee-poligheid, soms zelfs de tweespalt tussen rekkelijken en rechtzinnigen. Hoe ver kan men gaan bij restauratie, herbouw en aan passing? Waar begint de namaak en de historische vervalsing, op welk punt wordt aanpassing een oneigenlijke schijn? Op deze vragen is een afdoend antwoord nooit mogelijk. De inzichten wisselen en evolueren. De neogothiek is eerst bewierookt letterlijk en figuurlijk als de herleving van de zuivere bouw principes, toen verfoeid als onwaarachtige imita tie, en wordt nu voorzichtig opnieuw gewaardeerd. Toen in 1917 de Oudheidkundige Bond nieuwe beginselen voor het restaureren opstelde als reactie op de periode de Stuers-Guypers, gold daarbij als richtlijn: behouden gaat vóór vernieuwen. Dit be tekende dat men afstand nam van de methode om een oud gebouw zo zuiver mogelijk en met ver wijdering varf latere toevoegsels, in zijn oorspron kelijke gedaante te herstellen, ook al was die „oor spronkelijke" vorm gedeeltelijk een op gissingen en fantasie berustende reconstructie en al hadden de latere toevoegsels op zichzelf historische en artistie ke waarde. Het zou niet meer voorkomen dat een gotische kerk van zijn 17de en 18de eeuwse aan kleding werd beroofd om te worden aangevuld met neogothiek. En als die historisch vergroeide ge daante nu op vele punten door verval en vermin king onherkenbaar was geworden? Dan, zo zei den de monumentenzorgers uit de periode 1917 1940, dient men in eigentijdse vormen het ont brekende aan te vullen, en daarbij de goede ma terialen zo eerlijk mogelijk te laten spreken. Achteraf gezien heeft ook dit nieuwe principe tot consequenties gevoerd die eerst bejubeld en later betreurd werden. Op de romantiek der middel eeuwse vormen volgde een romantiek van de pure materialen. Beide waren veel nauwer verbonden met het gelijktijdige nieuwe bouwen dan men zich toen wel realiseerde. De kerkrestauraties uit de tijd van de neogothiek zijn daarmee verwant, zoals de kerkrestauraties uit de periode tussen de beide wereldoorlogen met hun interieurs in schoon metselwerk en ongeverfd eikenhout naaste familie zijn van vele toen ont stane villa's, kerken en raadhuizen in ruige hand vormsteen. De afkeer van het „in stijl aanvullen" door de neo- gothiekers resulteerde soms in zo drastische ver jongingskuren van oude gebouwen dat men nu, veertig jaar later, sterker aan de restaurateurs dan aan de bouwers wordt herinnerd. De Amsterdamse School-top van de fraaie renais- 137 De renaissance-loren van IJsselstein uit 1535 had een eenvoudige 18de eeuiose be kroning die in 1911 door brand zverd ver woest. (foto Monumentenzorg) De bekroning die in 1925—1927 op de toren zuerd gezet is als tijdsdocument be langrijker dan de vroegere, maar storend door haar pretentie, (foto W. Zilver Rupe)

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1968 | | pagina 13