pen
tens Monumentenwet ÏI
ten daterend van vóór het jaar 1000, dit een „archeo
logisch monument" genoemd kan worden. Onder
zoek en evt. consolidatie van een dergelijk monument
zal in de eerste plaats de taak van de archeoloog zijn.
Anderzijds kan oudheidkundig bodemonderzoek,
evenals bv. het onderzoek van kapconstructies, die
nen tot het verkrijgen van beter inzicht in de geschie
denis, de functie enz. van een te restaureren monu
ment, zonder dat dit daarmee tot „archeologisch
monument" wordt.
Bescherming van een „archeologisch monument" zal
in de meeste gevallen vooral dienen tot behoud van
de huidige toestand van het terrein, met het oog op
een te gelegener tijd ter plaatse in te stellen bodem
onderzoek. Mocht na het archeologisch onderzoek
het monument (hetzij in het terrein zichtbare over
blijfselen, hetzij in de bodem verborgen zaken) voor
conservering of restauratie in aanmerking komen,
dan zal de bescherming gehandhaafd moeten wor
den. In de overige gevallen zal met beëindiging van
het bodemonderzoek veelal de ratio van de bescher
ming verdwenen zijn.
Het hierboven onder nr. 10 genoemde K.B., dat de
eerste beschikking van de Kroon op een beroep te
gen een aanwijzing als „archeologisch monument"
is, verdient in dit verband nadere aandacht.
De Rosande-polder te Oosterbeek, waarin zich de
overblijfselen van het middeleeuwse kasteel Rosande
bevinden, was door de Minister op de lijst van be
schermde monumenten geplaatst. Bij cle beantwoor
ding van de vraag, of dit terrein terecht als monu
ment was aangemerkt, overwoog de Kroon: „dat het
terrein wordt doorsneden door een stelsel van grach
ten, welke twee hoogten omsluiten, waarin zich, naar
uit proefgravingen is gebleken, de muurresten, fun
deringen en gedeelten van vloeren bevinden van de
hoofdburcht en de voorburcht; dat het in dezen gaat
om een goed bewaard gebleven aanleg van een mid
deleeuws kasteel, welke duidelijk zichtbaar in het
landschap aanwezig is; dat archeologisch onderzoek
van de hier aanwezige kasteelresten belangrijke moge
lijkheden biedt voor het verkrijgen van kennis over
de geschiedenis van het middeleeuwse kasteel; dat
dan ook het in geding zijnde terrein, gelet op de be
tekenis voor de wetenschap en de volkskundige waar
de van de zich daar bevindende kasteelresten, als
monument in de zin van de Monumentenwet moet
worden beschouwd
De eigenaresse van het terrein, een levensverzekering
maatschappij, voerde aan, dat de gronden een onder
deel vormden van een agrarisch bedrijf en dat aan
wijzing als beschermd monument, veranderingen die
door de bedrijfsvoering geëist zouden worden, zou
kunnen verhinderen. Bovendien werd gesteld „dat
deze gronden onder de rook van Arnhem binnen
afzienbare tijd een niet-agrarische bestemmig zul
len krijgen" (lees: voor bebouwing in aanmerking
zullen komen en dus in waarde zullen stijgen).
Het bleek echter, dat in het geldende uitbreidings
plan de gronden de bestemming natuurreservaat had
den verkregen, waardoor wezenlijke verandering in
het landschap zonder toestemming van B. en W. der
gemeente Renkum niet mogelijk zou zijn.
De Kroon overwoog bij het ongegrond verklaren van
het beroep: „dat, wat ook moge zijn van de vraag, of
deze bestemming (nl. natuurreservaat) in de toekomst
zal blijven gehandhaafd en de gronden onderdeel zul
len kunnen blijven uitmaken van het door de appel
lante bedoelde agrarische bedrijf, afweging van alle
betrokken belangen in het onclerwerpelijke geval
leidt tot het oordeel, dat doorslaggevende betekenis
moet worden toegekend aan het belang, dat gediend
wordt door de aanwijzing van het terrein beschermd
monument
Afiueging van belangen. Nog duidelijker dan men
uit de eerste Koninklijke Besluiten kon opmaken, is
in enkele van cle meest recente beschikkingen te le
zen, dat naar het oordeel van de Kroon bij het af-
89
Hoorn, Kleine Noorcl '17-53 (foto Monumentenzorg)