dat voor het moderne religieuze beleven en de li turgische veranderingen een andere architectuur no dig is. Inderdaad deugt de cement hier en daaf-.ïiiet, er ko men in sommige gebouwen gescheurde muren voor en er zijn galerijen waar stenen uit vallen, maar deze voorbeelden bewijzen niet. dat alle neo-gotische ker ken slecht gebouwd zijn. Men vergeet hierbij altijd, dat zij in de eeuw van hun bestaan nog nooit een normale, goede onderhoudsbeurt hebben gehad. Elke architektuur zou hieraan ten onder gaan. Voor de kerkganger en de geesteliike kan een oude kerk als de inrichting werkelijk gebrekkig is gewor den een aanvaardbaar milieu blijven door samen werking' met een goede binnenhuisarchitekt. Euro pa staat vol kerken, waarin te zien is. dat kunstuitin gen van verschillende tijdperken elkaar verdragen als zij voldoende niveau hebben. Is de neo-gotiek al deze moeite waard? De schrijvers van algemeen verspreide handboeken maakten het hun lezers steeds moeilijker dit te geloven. Hen- ri Evers (De Architectuur in hare Hoofdtijdper ken) prees in 1918 nog P. T. H. Cuypers' harmonie, kunstzinnigheid, begrip voor de eisen, logika en dichterlijkheid. Hierna werd de n^o-gotiek geruime tijd vrijwel doodgezwegen. T. T. Vriend (De Bouw kunst van ons Landsprak in 1942 over de dunne en ijle gotiek op een koopje. E. H. ter Kuile (Duizend jaar bouwen in Nederland) zag in 1957 slechts de architektonische maskerade, die geen kunstuiting- was, hoewel hij sommige architekten talent en oorspronkelijkheid niet ontzegde. Tenslotte nogmaals Vriend, die in de reeks De Schoonheid van ons Land een deel over de bouw kunst van deze eeuw schreef (1960). Zijn oordeel was milder geworden. Hij sprak zich niet duidelijk uit over de stijl, maar hij waardeerde Cuypers' verlan gen naar eenheid in alle kunstuitingen in ^en ar chitektuur, die niet alleen een vormkwestie was, maar ook het symbool van het herlevend katholi cisme. Alleen de Amerikaanse architektuurhistoricus H. R. Hitchcock, reeds van nature meer vertrouwd met de Gothic Revival en de invloed van de néo-trothique, waardeerde in zijn handboek over de bouwkunst van de 19de en 20ste eeuw (1958 in de reeks The Pelican History of ArtCuypers' ruimtelijke visie en zijn ge voel voor materiaal en kleur. Hij noemde hem een Hollandse Viollet le Duc. De communis opinio is vrijwel gelijk aan die van de genoemde Nederlandse auteurs uit de laatste decen nia. Neo-gotiek is een matte nabootsing van de mid deleeuwse. Dit is een archaeologisch-romantische vi sie, die bij voorkeur van de 13de-eeuwse ruimtevor- ming en het daarbij behorende dekoratieve vocabu laire uitgaat. Hierin komt, zoals de bezorgdheid om de kerken in ITsselstein en Utrecht aantoont, een wijziging, die samenhangt met de positieve herwaar dering van de gehele 19de eeuw. Deze is mogelijk geworden, omdat de vernieuwing in de kunsten, die rond 1890 begon en die zich tot ver in de 20ste eeuw voortzette, plaats heeft gevonden. Men behoeft zich niet meer tegen het betrekkelijk recente verleden af te zetten om het gestelde doel te kunnen bereiken. De kunstenaars doen het reeds lang niet meer, maar de door hen opgeroepen ge dachten en gevoelens blijven met grote traagheid nawerken. Zij worden nu uitgebannen. De gevolgen hiervan zijn reeds aanwezig in de inrichting van vele huizen. Meubels en voorwerpen in historiërende stijlen, die enige jaren geleden nauwelijks de markt op het Waterlooplein haalden, staan bijna even hoog genoteerd als de Art Nouveau. De bouwkunst gaat in deze hausse delen, maar wij moeten ons haasten en spoedig duidelijk maken, dat de neo-gotische architekten eigen ruimten schiepen en eigen dekoratieve vormen maakten. Een kerk van Cuypers of Tepe heeft toch waarlijk niets van een oude Franse kathedraal of van een 14de-eeuw.se Duitse baksteenbouw. Deze architekten vonden in de geest en de vormen van de middeleeuwen hun idealen ten dele terug, maar zij verhielden zich tot dit verleden als de Renaissance tot de Oudheid. Niemand zal nog, zoals in de 19de eeuw geschiedde, Brunelleschi berispen om zijn afwijkingen van de klassieken. Cuypers, Tepe en de andere neo-goti sche bouwmeesters worden echter in de 20ste eeuw door eenzelfde pedant onbegrip gekapitteld wegens hun afwijkingen van de gotiek, waarvan ze tegelij kertijd de nabootsers zouden zijn. Ondanks hun spits- en luchtbogen, steunberen en roosvensters waren deze architekten pioniers, omdat zij streefden naar heldere ruimtesclmpping, eenheid, eenvoud en erkenning van de materialen in een tijd, die overwoekerd was door het tegendeel. Zij waren de wegbereiders voor het Nieuwe Bouwen. Berlage ging op hen voort, gaf de ruimte een sterker eigen karakter en schaafde in een langdurig proces van 1889 tot 1903 het historiërende er af. Alfrecl Tepe (1840-1920) wordt hier steeds naast de beter bekende Cuypers genoemd, die ongetwijfeld veelzijdiger, romantischer en uitbundiger was. Cuy pers' plattegronden zijn dikwijls uitermate oorspron kelijk, zijn open torens en daklijnen met vele details komen geheel tegemoet aan het in de 19de eeuw zo gewaardeerde levendige silhouet" en zijn verschil lende „stijlen" gotiek en renaissance zijn krachtig toegepast. Tepe was niettemin een der beste en bekendste Ne derlandse kerkbouwers tussen de jaren 1867 en 1905. Zijn ruimten zijn over het algemeen konsekwenter gevormd en omsloten, de torens zijn massiever en Tepe heeft de neiging zich tot baksteen te beper ken. Zijn oeuvre heeft meer verwantschap met de Westfaalse dan met de Franse gotiek. Het zou te ver voeren om de levensloop van Tepe hier te schetsen en zijn werk te bespreken. Er zij al leen vermeld, dat hij zich na zijn studietijd in Duits land in zijn geboorteplaats Amsterdam vestigde en 79

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1968 | | pagina 17