bezinnen op de functie van de grote monumenten
in de gemeenschap. Wijzend op de achterstand in
de monumentenzorg, herinnerde hij er aan, dat er
in 1961 reeds 250 aanvragen waren, in 1965 waren
dit er 650, nu is dit aantal al gegroeid tot 1550
aanvragen tot een bedrag van 110 miljoen. De
belangstelling welke hieruit blijkt om de monu
menten te behouden verheugt hem in zekere zin,
al brengt dit grote moeilijkheden met zich mee in
de voorfinanciering. Daarom is het bijzonder nood
zakelijk, dat een groter bedrag op de begrotingen
voor volgende jaren wordt uitgetrokken. Spreker
doelde op de wens een flink bedrag ineens beschik
baar te stellen als de technische kracht dat gedoogt.
Mevrouw Van Someren-Downer (VVD) bracht het
onderhoud van reeds gerestaureerde monumenten
aan de orde. Beseffend hoe moeilijk dit is, daar de
wet geen onderhoudsplicht kent, meende zij, dat het
ook financieel duur zal zijn. Toch leek het haar
nodig om een inzicht te krijgen in de omvang van
de kosten, waarom het hier gaat. Terecht merkte zij
op, dat onderhoud van een gebouw al of niet
monument op den duur besparend werkt. Zij
vroeg of het denkbaar was een concreet plan te
maken. Anders zou tegen de tijd dat het geld er
wel zou zijn, men achter het net vissen. Daarna
vroeg zij naar de normen, volgens welke het departe-
de prioriteiten opstelt.
Minister Klompé in haar antwoord, meende dat,
waar mogelijk, met de middelen, die er zijn, gehol
pen wordt. In één klap achterstallige restauraties in
te halen, zal niet altijd mogelijk zijn, in verband
met het feit, dat men daarvoor ook de gespeciali
seerde arbeiders en gespecialiseerde architecten be
schikbaar moet hebben. Het is ook niet mogelijk
om een achterstand van een groot aantal aanvragen
in te halen door plotseling een groot bedrag be
schikbaar te stellen. De Minister meende, dat er
twee dingen aan de orde zijn bij deze problematiek.
In een eerste plaats de nieuwe aanvragen en daar
naast de toezeggingen, die er zijn ten aanzien van
reeds bestaande en lopende zaken. Ten aanzien
daarvan is toegezegd, dat men in een later stadium
er iets aan zal doen en iets zal kunnen subsidiëren,
maar nog niet op het moment. Dat is dus een last,
die meeloopt, maar die altijd blijft beneden hetgeen
op de begroting staat, zodat wij niet meer beloven
dan wij op een gegeven moment kunnen waarmaken.
Er blijft dus altijd iets over voor nieuwe toezeg
gingen.
De Minister heeft concrete voorstellen van de Rijks
dienst en van de beleidsafdeling over wat men daar
meent, dat per jaar nodig is om de zaken goed te
laten functioneren en dat betekent een fikse opvoe
ring van het bedrag. Dat ligt in de orde van grootte
van 50 miljoen per jaar.
De Minister zag ook wel in, dat dit van belang zou
zijn. Het enige wat zij echter zeggen kan is; non
possumus! Het is er niet. De Minister zei, nog ge
probeerd te hebben een beperkte verhoging toe te
passen, maar een deel van die verhoging wordt
opgesoupeerd door de verhoging van bouwkosten,
lonen, enz. van arbeiders.
Ik klop mijzelf dus niet op de borst als ik een paar
miljoen naar boven ben gegaan, aldus de Minister.
Dat had veel meer moeten zijn. Wij weten alleen
niet waar wij het vandaan moeten halen: er moeten
nu eenmaal verschillende zaken worden gefinan
cierd.
De minister deelde nog mee, dat er momenteel een
werkgroep bezig is, waarin een paar departementen
zijn vertegenwoordigd waaronder Financiën, die
de nota behandelt, waarin gesteld is, wat het depar
tement van C.R.M. eigenlijk vindt wat er nodig is
en die kijkt hoe dat verwezenlijkt kan worden.
Het onderhoud van grote gebouwen, als die een
maal zijn gerestaureerd acht de Minister een ont
zettend moeilijke zaak. Minister Vrolijk is destijds
al gestart met een beraad over deze vraag. Daarbij
is ook nagegaan, of er een regeling getroffen kan
worden die mogelijkheden opent om van overheids
wege een bijdrage in die onderhoudskosten te geven.
Dit beraad is nog niet afgesloten. Het ontbreken
van een onderhoudsverplichting in de monuenten-
wet maakt het niet gemakkelijk in zekere zin. Wat
de prioriteiten betreft, dat is evenmin eenvoudig.
Zou een belangrijk monument, waarvan voor ieder
een evident is, dat het behouden moet blijven, op
instorten staan, dan is het duidelijk, dat op korte
termijn geldmiddelen daarvoor op tafel moeten ko
men. Veelal is het ingewikkelder.
De bouwkundige urgentie is natuurlijk belangrijk
en als er constructieve gebreken zijn, dan kan er
een hogere prioriteit komen voor een bepaald ge
bouw. Als er echter een gebouw is, waarvan je zegt,
dat het nog wel een tijdje mee kan ondanks die
constructieve gebreken, dan moet ik iets anders laten
voorgaan, aldus de Minister. Van de Rijksoverheid
mag ook verwacht worden, dat zij de monumenten
van het gehele land in overweging neemt. Men
moet zorgen, dat het bedrag dat beschikbaar wordt
gesteld min of meer gelijkelijk over de verschillende
delen van het lang worden gespreid. Dit is ook op
zijn plaats ten aanzien van mede-subsidiërende lagere
overheden, zoals provincies en gemeenten, die zich
bij een ander beleid terecht zouden afvragen of
zij zijn vergeten.
Dan is er de laatste tijd nog een element bijgekomen,
of men in verband met de werkgelegenheid geen
voorrang moet geven aan het restaureren van monu
menten, waarmee de werkgelegenheid in een be
paald gebied kan worden bevorderd.
De heer Willems (P.v.d.A.) merkt op, dat die monu
menten wel heel bepaaldelijk gelokaliseerd zijn in
twee provincies nl. Overijssel en Friesland (Halwerd,
Dokkum, Rijssen, enz.)
De Minister verklaart, dat dit de tweemaal-honderd-
miljoenprojecten zijn. Dit betrof projecten waar
mee men onmiddellijk kon starten en waarmee
men binnen de gestelde tijd ook klaar kon zijn.
124