Op Heemwacht
TON KOOT
Begrip en goede wil bij een minister met een te krappe beurs
1968
1967
218.800
204.700
50.000
50.000
220.000
140.000
16.880.000
450.000
1.750.000
9.270.000
800.000
Monumentenzorg lijdt onder geldzorg
De Rijksbegroting laat inzake de monumentenzorg voor 1968 in verge
lijking met 1967 het volgende beeld zien:
Verzorging van aan het Rijk behorende of bij het Rijk in gebruik zijnde
monumenten, voor zover de kosten daarvan ten laste van het Departe
ment van C.R.M. komen
Contractuele herstellingskosten van de Domtoren te Utrecht
Subsidies aan de verenigingen en stichtingen werkzaam op het gebied van
de monumentenzorg-
Subsidies en andere uitgaven t.b.v. de monumentenzorg over 1968 en
voorgaande jaren
Deze bedragen zijn als volgt verdeeld:
Voor de restauratie van monumenten voor zover dit geen oorlogsschade
of watersnoodschacle betreft
Uitgaven in het belang van het behoud van molens
Restauratie van de Nieuwe kerk te Amsterdam
Herstel van door oorlogsschade beschadigde monumenten
Herstel van door watersnood beschadigde monumenten
32.200.000 29.150.000
19.530.000
850.000
1.750.000
9.270.000
800.000
Hieruit blijkt, dat er bemoedigende verhogingen
zijn tot stand gekomen ter bevordering van het
particulier initiatief inzake de monumentenzorg nl.
in de subsidies aan deze instellingen en ter bevor
dering van het molenherstel, dat aan deze steun
bijzondere behoefte had.
Terzake van het subsidiebedrag voor de „gewone"
monumenten mag men zich verheugen, dat dit niet
op het oude bedrag is blijven staan, maar toch nog
een kleine verhoging mocht krijgen, al beseft ook de
minister terdege dat hier nog allerminst voldaan kan
worden aan de behoefte, en er nog geen sprake is
van enig inhalen van achterstand, zoals uit het
hiervolgende overzicht blijkt.
Bij de behandeling van de begroting voor 1968 van
het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maat
schappelijk Werk in de Vaste Commissie van de
Tweede Kamer, kwam de monumentenzorg aan de
or'de. Achtereenvolgens werden behandeld de achter
stand, de vereenvoudiging van de administratieve
afwikkeling van aanvragen, inventarisatie en priori
teiten.
De heer Bode (CHU) sprak er zijn verheugenis over
uit, dat de trage afdoening op aanvragen en artikel
15 van de Monumentenwet, thans gevolgd is door
een reorganisatie in de verhouding Ministerie en
de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, die thans
reeds heeft geleid tot een versnelling in de afdoe
ning.
Het deed de afgevaardigde deugd, dat grote waarde
zal worden toegekend aan het bevorderen van de
rehabilitatie van historische stadskernen. Terecht
vroeg hij, of het terugverkrijgen van het silhouet
van oude historische stadskernen daaronder viel.
Reeds vorig jaar had deze afgevaardigde er op ge
wezen, dat, wanneer men in de toekomst niet in
staat zou zijn, de rijksbegrotingspost voor de monu
mentenzorg te verhogen, hem de vrees bekruipt, dat
dit weieens zou kunnen leiden tot onherstelbare
schade aan het Nederlandse monumentenbezit. (Er
zou een dik platenboek uit te geven zijn van de
schade die nu al aangebracht is, sinds 1945! T.K.)
De heer Bode besloot met de opmerking, dat welis
waar de begrotingspost voor 1968 is verhoogd, maar
dat bij hem die vrees geenszins is weggenomen.
De heer Willem,s (P.v.cl.A.) prees eveneens de nieuwe
verhouding tussen Ministerie en Rijksdienst en de
benoeming van Mr. Hotke als hoofd van de Depar
tementsafdeling. Hij zegde de moed te hebben ge
zien en bewonderd, dat de Minister zich wil gaan
123