dak van deze kolos in dit vermaakscentrum, als 't ware een kleine fabriek ziet verrijzen. Het gemeentebestuur van Amsterdam zelf heeft des tijds al behoefte gevoeld aan meer contact met de burgerij inzake het stadsschoon en daartoe in het leven geroepen een Amsterdamse Raad voor de Stedebouw. Een nuttig initiatief dat grote verwachtingen deed koesteren. Naar onze mening zijn ook bij de sa menstelling van deze Raad te veel ambtenaren op genomen, die ten nauwste bij de gemeentelijke plan nen zijn betrokken, waardoor zij op tenminste twee belangrijke plaatsen in verschillende kwaliteiten en op verschillende belangrijke momenten invloed kunnen uitoefenen op werkzaamheden, waarbij zij zelf betrokken zijn. Op die wijze heeft ook hun positie in de Dienst te weinig tegenwicht gekregen in de Stedebouwkundige Raad, die de burgerij heet te vertegenwoordigen. Niettegenstaande dit bezwaar is toch uit het midden van de Stedebouwkundige Raad in 1961 een hoogst opmerkelijk en belangrijk rapport aan het gemeentebestuur voorgelegd. Wij zouden lust gevoelen het in zijn geheel te citeren, wat helaas nu te ver zou voeren. Men kan het rapport raadplegen in het Gemeenteblad 1961 bij lage M, verschenen op 4 september 1961. Toch een enkele greep om op de strekking er van het licht te laten vallen: „De Raad voor de Stedebouw ziet geen rede lijke grond voor het herhaaldelijk gebleken de faitisme, dat de karakteristieke schoonheid van de Amsterdamse binnenstad aan de praktische eisen van onze tijd ten offer zou moeten vallen. De Raad meent, dat het mogelijk en daarom noodzakelijk is, de Amsterdamse binnenstad met behoud, herstel en regeneratie van haar onver vangbare architectonische en stedebouwkundige waarden, het gezonde hart van Nederlandse hoofdstad te doen zijn." Dat is duidelijke taal uit de monden van hen, die door het gemeentebestuur zelf zijn aangesteld om dat bestuur van advies te dienen. En dat was in 1961. In zijn conclusie zegt de Stedebouwkundige Raad onder meer: Toen de Woningwet van 1901 in het belang van de volkshuisvesting de grondslag legde voor een regeling van het grondgebruik bij stadsuit breidingen, bleef voor de binnenstad de opvat ting uit de vorige eeuw gelden, dat de eigenaren van grond met opstal alleen bij kennelijke over last jegens hun buren belemmerd mochten wor den in hun handelingsvrijheid. Hieruit is de paradoxale toestand ontstaan, dat men terwille van de gaafheid van de nieuwe stadsdelen geen schuurtje bij mag bouwen, doch dat bijzonder waardevolle en gevoelige stadsbeelden van de binnenstad op de meest grove wijze kunnen wor den aangetast door gebouwen, waarvan geen dringende noodzaak de agressieve vorm en de storende plaats aannemelijk maakt. Aan de gaaf heid van het stadsbeeld van vóór 1800 lagen, behalve de cultuurhistorische situatie van het algemeen stijlbesef, vrij straffe bepalingen om trent het grondgebruik en de bebouwing ten grondslag en bovenal een sterke gemeenschaps zin, om het particuliere gebouw tegelijk onderdeel en sieraad van het stadsbeeld te doen zijn. Dat van deze drie factoren in de 19de eeuw die met betrekking tot het algemen stijlbesef wegviel, ter wijl de stringente bepalingen verzwakten en het sterke bewustzijn van een gemeenschappelijk stre ven naar een gaaf en fraai stadsbeeld uitzonde ring werd, wordt door tal van verminkingen be wezen." De Amsterdamse Raad voor de Stedebouw meent, dat de neiging om, al is het op korte termijn en ten koste van het algemeen belang, een maximum aan ruimte en geldelijk voordeel uit huizenbezit in de binnenstad te halen, in feite het grootste obstakel vormt voor een doeltreffend regeneratie- beleid. Met voorlichting en aanmoediging, aldus de raad, kan in deze veel bereikt worden om het besef te wekken, dat de toekomstige ontwikkeling gedragen wordt door het verantwoordelijkheidsge voel van de gehele Amsterdamse gemeenschap en niet aan de overheid alleen kan worden toegescho ven. Als men dit, nu zes jaren geleden uitgebrachte rapport leest, krijgt men het gevoel, dat het aan dovemansoren is gezegd. Ik meen het citeren van dit belangrijke rapport te moeten besluiten met enige opmerkingen van de Raad voor de Stedebouw inzake de hiervoor ge noemde „vrijstellingen van stedebouwkundige be tekenis, genoemd in de Bouwverordening". „Tot dusverre," zegt de Raad, „wordt ten aan- 47 De schaal en de sfeer van de grachtengordel nabij de Vijzel straat, bedreigd door het A.B.N.-project foto M. Brinkgreve)

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1967 | | pagina 7