gezichten
de bevoegdheid om waar nodig in te grij
pen door een voorgenomen bouw te weigeren,
indien het uiterlijk en de plaatsing van het
bouwwerk o.a. in verband met de bestaande om
geving niet aan redelijke eisen van welstand vol
doet. Dit is uiteraard een subjectieve maatstaf.
De praktijk wijst dan ook uit, dat door allerlei
oorzaken in zeer vele gevallen uiteindelijk toch
een bouwvergunning wordt afgegeven (vaak zelfs
tegen de adviezen van de technische diensten
in).
Het is onze commissie gebleken, dat een voorberei
dingsbesluit voor de bebouwde kom bijna nergens
is genomen, hoewel dit onder de gegeven omstan
digheden toch een zeer belangrijke maatregel zou
kunnen zijn om „ontsporingen" in de bebouwde
kommen te kunnen voorkomen. Immers, een der
gelijk besluit geeft het gemeentebestuur de bevoegd
heid een beslissing omtrent aanvragen om bouw
vergunningen voor ongewenste objecten aan te hou
den. Een voorbereidingsbesluit heeft onder de nieu
we wet, althans indien een structuurplan is vast
gesteld, een looptijd van maximaal 3 jaar, zodat in
die tijd belangrijk stedebouwkundig werk ter zake
van bestemmingsregelingen voor te beschermen
stads- en dorpsgezichten kan worden verricht.
Volgens de Wet op de Ruimtelijke Ordening be
staat óók voor een voorbereidingsbesluit een mo
gelijkheid tot anticipatie onder goedkeuring van
Gedeputeerde Staten. En aangezien een voorberei
dingsbesluit een bestemmingsplan in de ruimste zin
betreft, valt daaronder mede alles wat niet op
bouwwerken betrekking heeft; daardoor zou ter
bescherming van stads- en dorpsgezichten vrij veel
kunnen worden ondernomen. Indien evenwel geen
structuurplan is vastgesteld en dat is zoals hier
voor reeds werd opgemerkt zelden het geval in ver
band met de zeer grote bewerkelijkheid van een
dergelijk plan is het voorbereidingsbesluit na
één jaar niet meer geldig. Aangezien die tijd te
kort is om een bestemmingsplan, dat aan de vele
eisen die de wet stelt voldoet, voor te bereiden,
geeft dit middel hierin geen uitkomst.
Uit het vorenstaande is de conclusie te trekken,
dat de nieuwe wetten de gemeentebesturen geen
mogelijkheid bieden om op korte termijn wettelijke
maatregelen te treffen tot behoud van waardevolle
stads- en dorpsgezichten. Naar de mening van onze
commissie zou er op eenvoudige wijze een maatregel
genomen kunnen worden om uit de nood te raken,
nl. door een kleine aanvulling van de Monumenten
wet.
Indien namelijk hoofdstuk IV van de Monumen
tenwet uitgebreid zou worden met een artikel 21a,
waarbij bepaald wordt, dat de gemeenten een mel
dingsplicht wordt opgelegd voor die gebieden van
de bebouwde kom, waarvoor in het kader van te
beschermen stads- en dorpsgezichten door de Rijks
overheid een ontwerp-begrenzing is ontworpen. Die
meldingsplicht dient uiteraard betrekking te heb
ben op alle bouwaanvragen binnen die begrenzing.
Tevens zou dan bij dat artikel de betrokken Minis
ter de bevoegdheid moeten krijgen een gemeente
te kunnen opleggen, de bouwaanvrage aan te hou
den totdat omtrent de inschrijving van het te be
schermen stads- of dorpsgezicht in het desbetref
fende register is beslist.
Een tweede naar gevoelen van de commissie even
eens belangrijke zaak betreft de achterstand in de
restauratie van kleine monumenten, met name de
woonhuizen. Deze aangelegenheid werd onlangs in
het tijdschrift van de Bond Heemschut vermeld in
het december-nummer van 1966 op blz. 122. Het
is de commissie opgevallen, dat de toekenning van
rijkssubsidies voor restauratie van deze groep monu
menten uitermate traag verloopt, zodat de daar
voor per jaar beschikbare fondsen niet ten volle
worden benut. Daardoor dreigen een aantal waar
devolle panden ten offer te vallen aan de sloop.
Moge dit voor de vele verspreide gevallen al een
ernstige zaak zijn, erger is, dat hetgeen men be
houden zou willen zien op saillante punten in te
beschermen stads- of dorpsgezichten, door genoem
de achterstand nauwelijks meer kan worden gered,
waardoor al het werk dat moest of nog moet wor
den verzet om de bijzonder waardevolle stads- en
dorpsgezichten veilig te stellen, in feite zinloos
wordt. Dit impliceert, dat voor de restauratie van
de kleine monumenten de fondsen van rijk, pro
vincie en gemeente vele malen moeten worden ver
hoogd.
Geldt op de omstandigheid, dat zeer vele kleine
monumenten (voornamelijk woonhuizen), deel uit
makende van de nog gave stads- en dorpsgezichten
in de provincie Noord-Holland (en stellig ook
daarbuiten) er bijzonder slecht aan toe zijn, is de
commissie van oordeel dat hiervoor op korte ter
mijn maatregelen moeten worden genomen omdat
anders aan de nog waardevolle stads- en dorpsge
zichten onherstelbare schade zal worden toege
bracht.
Lisse, bestemmingsplan Dever
In verband met de in de laatste jaren sterk toe
genomen belangstelling voor de restanten van het
historische huis „Dever" zie ons februari-nummer
1966 heeft Heemschut de gemeenteraad van
Lisse gevraagd enkele kleine wijzigingen in het be
stemmingsplan voor de omgeving aan te brengen,
die de plannen voor herstel meer armslag zouden
geven, namelijk een verschuiving van het wegtracé
aan de oostzijde en een nauwkeuriger bestemmings
aanduiding voor het terrein zelf.
75