wereld is vol machten die deze reactie oproepen. Het is niet alleen de fysieke macht van de „sterke arm", het is niet minder de geldmacht, en de macht van de grote economische en maatschappelijke or ganisaties, het is de macht van de industriële tech niek en de macht van de bureaucratie, het is dit gehele complex van machten die het leven regle menteert op een wijze die de geschiedenis nog nooit gekend heeft, en waartegen een deel van de jongere generatie terecht rebelleert. Zij hebben er zich nog niet bij neergelegd, veiligheidshalve of uit ge woonte, zoals de meerderheid der ouderen. Die machten, en de omvang van hun organisaties met de daarvoor benodigde bouwvolumina zijn rea liteiten. Men kan ook dit aspect van onze tijd niet negeren. Maar dat wil niet zeggen dat men er graag plaats voor maakt in die schaars wordende gebieden waar de menselijke maat en individuali teit nog het milieu bepalen. Daarvoor ontbreekt de hiërarchische rechtvaardiging. Elke afbeelding van elke stad honderd jaar gele den, vertelt hoe eenvoudig, hoe verstaanbaar voor iedere man op straat toen de hiërarchie architec tonisch gestalte kreeg. Boven de huizen uit rezen de torens van de kerken en de openbare gebouwen. Zij representeerden het geestelijke en het wereld lijke gezag. Men kon bezwaar hebben tegen bepaalde gezagsdragers, tegen hun opvattingen of tegen de wijze waarop zij dat gezag uitoefenden, maar de hoogheid van gezag zelf stond niet ter discussie, dat was een gegeven. Maar op grond van welk indiscutabel gezag pro beert tegenwoordig de opdrachtgever van een kan toorgebouw hoger te komen dan zijn buren? Dat is het recht van de sterkste, economisch of maatschap pelijk. En dat némen wij niet zomaar. Het is deze problematiek waarover de architecten Berghoef en Vegter zijn gestruikeld. Het moest een representatief stadhuis zijn, Amsterdam waardig. De voor 1940 bekroonde ontwerpen gaven daar een toen verstaanbare vorm aan. Daarna kwam de lijdensweg van het voorlopige ontwerp-1958, de eerste poging om voor het nieuw- aangewezen terrein aan de Amstel een groot en toch het stadsbeeld niet verpletterend gebouw te ontwerpn, daarna het als definitief bedoeld maar toch weer als voorlopig aanvaarde plan-1961 dat veel grover en massaler was. „De Groene" heeft het toen helder onder woor den gebracht „Hoe meer men zich in de huidige situatie verdiept, des te onontkoombaarder wordt de verzuchting: Wat was de kunstschilder en bouw kundige" leek Jacob van Campen toch een razend knappe bouw„meester"! Toen was „representatie" althans een sociaal doorleefd, eerlijk begrip waar voor men blijkbaar wilde opkomen. Thans zweeft dit ergens tussen de begrippen „kantoorgebouw" en „public relations" in een soort niemandsland. Het plan 1961 draagt hiervan de duidelijke spo ren." De beschouwing eindigt aldus „Het is ontoe laatbaar dat de realisatie van Amsterdams belang rijkste bouwwerk voor eeuwen bepaald zou wor den door kwesties van prestige". Toch was het juist dat waardoor het verdere ver loop der gebeurtenissen werd gestuwd. Het uitein delijke ontwerp Berghoef—Vegter werd in 1964 af gewezen. Het project is niet gepubliceerd maar in de raadsvoordracht deelden B. en W. mede dat de architecten inplaats van een nadere uitwerking van de vorige ontwerpen met een nieuw idee waren gekomen, waarin de carré-vorm was verlaten, de representatieve ruimten in een afzonderlijk bouw lichaam waren samengebracht dat door een gang met een veel hoger kantoorgebouw was verbonden. Daar lag het probleem weer op tafel. Geen mens kan aan een boven de omgeving uitstekend kan toorgebouw zien of er bankemployé's of ambtenaren achter de uniforme ramenreeksen zitten. Het „re presenteert" alleen organisatie en macht, van welke aard dan ook. Aan de voet van de kantoorlokalen zou het representatieve gebouw niet veel gezicht hebben. En dat wilde men toch zo graag, de repre sentatie en de waardigheid. Het raadsdebat van 11 en 25 november 1964 is interessante lectuur. Zelden bleek zo duidelijk hoe irrationeel bestuurs besluiten soms tot stand komen. Het voorstel van een 12-tal raadsleden met als eerste onderteke naars van de motie de huidige wethouder drs. R. J. de Wit om op grond van de overweging dat de representatieve ruimten van het Paleis op de Dam het voormalige Raadhuis onvoldoende worden benut, B. en W. uit te nodigen met de rijksoverheid in overleg te treden ten einde na te gaan of en in hoeverre een medegebruik van die ruimten kan worden bereikt, werd door burgemees ter Van Hall op zelfs voor hem ongewoon scherpe wijze weggeschoven: dat zou onwaardig, onbehoor lijk zijn, het Paleis had niets met de stadhuiskwes tie te maken. Telkens klonk door de verschillende 63 Het plan Berghoef-Vegter uit 1958 Het plan Berghoef-Vegter uit 1961

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1967 | | pagina 23