voor zijn nieuwe bestemming. Wij moesten opnieuw beginnen bij een goede fundering. Wij kozen de plaats hiervan langs dezelfde lijnen van het oude bouwterrein. Gedachten over een andere situatie gingen terzijde, zowel wegens gebrek aan mogelijkheden elders, maar vooral omdat de bestaande zo inspirerend werkte. Zo ontstonden opnieuw de grillige omtrekvormen en ook de daarmee samenhangende kap kwam terug, nu gedekt met leien. In verband met onderwijs technische eisen is het een gesloten gebouw gewor den met veel metselwerk in een mooie veldovensteen uit de ovens van Corubona. Het betonskelet van het gebouw is in de buitengevels met hardsteen verant woord, waardoor een stijlaansluiting ontstond in het natuursteenvakwerk welk zo kenmerkend is voor Maastrichts oude huizen." In de toelichting wordt wat terloops de omstandig heid gereleveerd, dat „van het oude huis niets meer bruikbaar was voor zijn nieuwe bestemming", maar men kan zich voorstellen, dat restauratie in dit ge val niet veel zin gehad zou hebben. De restauratie was neergekomen op nieuwbouw en vervalsing, dit laatste omdat men immers de lichte vloeren niet had kunnen handhaven, wilde men een bouwwerk krijgen, dat voor een muziekschool geschikt was. Van de functie van het oude gebouw had men in het nieuwe gebouw niets meer kunnen aflezen, zodat men dus voor een bouwkundig chimaere was komen te staan. Niettemin: er verdween een belangwek kende en monumentale korenmolen, zoals wij die in ons land niet kennen, één van die typische Engels aandoende industriegebouwen, waarop J. M. Richards in zijn boek „The functional tradition in early industrial buildings" (The architectural Press, London, 1958) de aandacht vestigt. In het hoofd stuk „Watermills" komt zelfs een exemplaar (Pey- more Mill, blz. 113) voor, dat sprekend op de molen van Dolk lijkt. Maar goed, gegeven de situatie in het bestaande gebouw was hier wellicht geen an dere keuze: men kan ten slotte van al deze oude, onbruikbare gebouwen geen musea maken, ofschoon in dit geval de nabijheid van het Natuur-historisch museum wellicht aanleiding had kunnen zijn hier een museumcomplex te vormen. Eenmaal het besluit genomen, heeft de architect zich goed van zijn taak gekweten. Zonder „archaïse rend" te worden heeft hij het silhouet van het oude gebouw overgenomen en de stijl van zijn werk „ge voegd" naar, niet „aangepast" bij de omgeving. De ligging was overigens niet zo fraai al was de plattegrond interessant. Aan de ene vleugel van het gebouw loopt een hoge muur, aan de andere kant loopt het nogal verwaarloosde, althans niet bijzonder boeiende terrein op naar een hoger ge legen klooster. Aan de „achterkant" tussen de beide vleugels komt de Jeker tevoorschijn en aan de over kant van de Jeker bevindt zich het fraaie Natuur historisch museum met zijn charmante Renaissance- gevels. Als men zich voorstelt, dat de massa van de watermolen dezelfde was als die van het nieuwe conservatorium dan zou men geneigd zijn het laatste nog iets beter in harmonie met dit museum te ach ten dan het oude gebouw. Het conservatorium is immers luchtiger van opzet en de witte lijnen van het met hardsteen beklede betonskelet vindt men terug in de natuursteenbanden van de Renaissance- gevels aan de overkant: een bijzonder aardige vondst. Indien deze beschrijving de indruk mocht vestigen, dat hier toch van verregaande aanpassing sprake is, met dien verstande, dat de bouwmeester de „voor- Conservatorium-muziekschool te Maas. tricht, vervangt de oude korenmolen van Dolk over de Jeker met behoud van de plattegrond en het silhouet. 27

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1967 | | pagina 9