De zorg voor dè schoonheid behoeft niet in te
houden, dat alle fraaie bestaande gebouwen in
elk geval behouden moeten blijven, maar het
houdt wel in, dat, indien een gebouw wordt
vervangen, het nieuwe gebouw een gelijkwaar
dige bijdrage moet leveren tot een schoon of
karakteristiek stadsbeeld."
Wij denken dan meteen aan de nieuwe Universi
teitsbibliotheek, aan de uitbreiding van de Amro-
bank aan het Rembrandtsplein, aan de Algemene
Bank Nederland aan de Vijzelstraat, enz. en dan
blijkt er wel heel veel ruimte voor „subjectieve op
vattingen."
De nota stelt de vraagstukken aan de orde van een
plan voor de binnenstad, van sommige gebouwen,
die door hun bestemming en hun aard op de sfeer
van het stadsbeeld een dodende uitwerking hebben
en andere daarentegen, die daar thuis behoren. De
nota stelt de vraag: „hoe kan het ontstaan van de
eerste worden tegengegaan en het stichten van de
andere worden bevorderd?"
Ten aanzien van de cityvorming zegt de nota, dat
de vraagstukken van verschillende aard zijn, zoals
de vestiging van bedrijven en instellingen van be
tekenis in de binnenstad, de uitbreiding van be
staande bedrijven, de daardoor ontstane aantas
ting van het karakter van de oude stad, het toe
nemende gebruik van fraaie grachtenhuizen voor
doeleinden, die met de aard van het gebouw niet
in overeenstemming zijn, zoals de vestiging van een
tak van nijverheid, of een gebruik als garage. De
nota noemt ook de degradering van oude gevels
tot fa^aden, en releveert, dat de Bond Heemschut
dit, naast andere zorgen, in een adres aan het col
lege van 25 januari 1954 tot uitdrukking heeft ge
bracht.
De intensivering van het gebruik van de binnen
stad als gevolg van de toeneming van het vloer
oppervlak door hogere en dichtere bebouwing wor
den genoemd met als gevolg meer verkeer en meer
parkeerbehoefte. Terecht zegt de nota, dat de vraag
stukken van de cityvorming nauw verweven zijn met
het economische leven van de stad. Die vraagstuk
ken vragen een behandeling en oplossingen, welke
hiermee terdege rekening houden, aldus de nota.
Als uitgangspunten voor het te voeren beleid wordt
aanbevolen bepaalde, reeds aanwezige, dan wel in
de toekomst te verwachten, verkeersaantrekkende
elementen naar andere gebieden dan de huidige
city te leiden, de nog bestaande woonfunctie van
deze city in stand te houden en zo mogelijk te ver
sterken en daardoor het zakenverkeer (personen- en
goederenverkeer) te spreiden, zodat verdere ver-
keersconcentratie wordt voorkomen.
Dit worden vraagstukken genoemd van zodanige im
portantie, dat een uitvoerige studie van alle daar
aan verbonden aspecten nodig zal zijn. De winst
punten, die bij het genoemde „beleid" in het ver
schiet liggen, worden zo groot genoemd, dat het
alleszins noodzakelijk moet worden geacht, het pro
bleem van deze zijde aan te vatten.
Met betrekking tot de schoonheid en het karakter
van de binnenstad, wordt herhaald, „zal het beleid
gericht moeten worden op het, zoveel als enigszins
mogelijk is, behouden van dit waardevolle gebied".
Ten aanzien van het openbaar vervoer wordt op
gemerkt in de nota:
„Wij zullen met bekwame spoed doen onderzoe
ken, welke betekenis een ondergrondse spoorweg
voor onze stad zal hebben en wat de technische
en financiële consequenties van zulk een aanleg
zijn. Bij de beoordeling van de kosten zal de wens
tot behoud van de binnenstad een belangrijke
rol moeten spelen."
Wat het lang parkeren in de stad betreft geeft de
nota aan:
„Voorts zal het verbod van langdurig parkeren
een voorziening nodig maken ten behoeve van
de reis van de automobilist, die aan de rand
van de binnenstad zijn auto parkeert. Het open
baar vervoermiddel zal zich daarbij moeten aan
passen."
In de conclusie worden de vraagstukken van de
binnenstad „niet nieuw" genoemd. „Zij zijn inhae-
rent aan elke sterk groeiende stad. In het heden
worden deze vraagstukken wel bijzonder geaccentu
eerd door de stormachtige ontwikkeling van het
verkeer. In Amsterdam aldus de nota geldt dan
nog als speciale taak, de bijzondere structuur en
het geheel eigen karakter van de oude stad niet aan
deze ontwikkeling ten offer te doen vallen."
Er zijn twaalf jaren voorbijgegaan sinds de nota in
de gemeenteraad behandeld werd. Wij hebben en
kele facetten van de nota, die ons bijzonder aan
spraken in herinnering gebracht en laten de vraag
of het beleid van het gemeentebestuur in overeen
stemming is met het belang en de urgentie van de
vraagstukken in deze nota tot uiting gebracht, gaar
ne ter beantwoording aan de lezers.
Toch willen wij hiermee niet eindigen. Een belang
rijke gebeurtenis dient nog in herinnering gebracht,
nl. het verschijnen van het „Rapport inzake de bin
nenstad", uitgebracht door de Amsterdamse raad
voor de stedebouw, gedateerd 4 september 1961.
Het is gericht tot Burgemeester en Wethouders van
Amsterdam en verscheen in het Gemeenteblad.
Ook hieruit een enkel citaat:
„De raad ziet geen redelijke grond voor het her
haaldelijk gebleken defaitisme, dat de karakteri
stieke schoonheid van de Amsterdamse binnenstad
aan de praktische eisen van onze tijd ten offer
zou moeten vallen. De raad meent, dat het mo
gelijk en daarom noodzakelijk is, de Amsterdamse
binnenstad met behoud, herstel en regeneratie
23