Zoals U weet is de indeling in grote trekken zo
ontworpen dat het meisjeshuis de vaste collecties
zal huisvesten en het jongenshuis bestemd wordt
voor tijdelijke manifestaties en tentoonstellingen.
Het museum krijgt vijf ingangen: de oude poorten
aan de Kalverstraat en de St. Luciënsteeg, de toe
gang tot de schuttersgalerij in de gedempte Begijne-
sloot, een verbinding met het Begijnhof op de plaats
waar deze aan de kleine binnenplaats grenst, en
dan nog, een nieuwe dienstingang aan de Nieuwe-
zijds Voorburgwal die toegang geeft tot het kleine
binnenplaatsje tegen het Begijnhof aan. Daar ko
men allerlei dienstruimten en ateliers. Door alleen
de Kalverstraatpoort te openen en de andere toe
gangen, ook de tussen verbindingen te sluiten, kun
nen wij met een minimum aan personeel 's avonds
de zalen van de tijdelijke tentoonstellingen en het
café-restaurant gebruiken voor concerten, lezingen
of andere bijeenkomsten. Dit deel zal ook het eerste
klaar zijn. Wij rekenen op eind 1969. Dan kan het
museum zijn aktiviteiten voor het publiek beginnen
met afwisselende exposities, terwijl in het meisjes
huis verder gewerkt wordt aan de permanente ten
toonstelling die de geschiedenis en de ontwikkeling
van Amsterdam in al zijn facetten op een begrijpe
lijke wijze moeten tonen."
„Dit museum", zo besluit Dr. Levie, „zal een leven
dige plaats van samenkomst worden, een ontmoe
tingspunt, waar de band tussen het heden en het
verleden op een nieuwe manier tot uiting komt.
Vooral die schuttersgalerij, dat wordt een uniek ex
periment, dat door geen vreemdeling die Amster
dam bezoekt overgeslagen zal worden, net als een
rondvaart door de grachten".
Wij hebben in dit tijdschrift herhaaldelijk de dom
me dooddoener bestreden: „de stad mag geen mu
seum worden", een van de slogans waarmede de
slopers en dempers het verzet tegen hun kortzichtig
bedrijf in diskrediet pogen te brengen. De visie van
Dr. Levie en zijn medewerkers op het historisch
museum dat zij voorbereiden zouden wij kunnen
omschrijven als „een museum dat stad wordt", een
deeltje van de stad dat door zijn museale functie tot
leven gaat komen, en een onderdeel gaat uitmaken
van de geladen vitaliteit van de grote stad. Dat is
het wonderlijke van een echt stedelijk centrum: de
wisselwerking tussen continuïteit en vernieuwing,
tussen de historische gegevens van aanleg en bebou
wing en nieuwe wijzen van gebruik. Eeuwenlang
heeft het Burgerweeshuis-complex een veilig, beslo
ten toevluchtsoord geboden aan de talrijke wezen.
Het verdwijnen van kraamvrouwenkoorts en zware
epidemieën uit onze samenleving heeft het aantal
wezen doen slinken tot enkele procenten van het
vroegere. Voor de weinige burgerwezen en voog
dijkinderen bouwde Aldo van Eyk een nieuw
weeshuis aan de rand van de stad dat in binnen- en
buitenland de aandacht heeft getrokken als moderne
architectonische oplossing van deze opgave. Liet
oude, vervallen gebouwen-complex met zijn onver
moede architectonische rijkdom ondergaat nu een
verjongingskuur en gaat als historisch museum
nieuw leven brengen in een dode hoek van het
drukste deel van de stad. Paradoxaler kan het nau
welijks.
G. B.
Vorige bh. boven: de tot voor kort altijd gesloten poort, van
het meisjeshuis en de St. Luciënsteeg slaat nu open voor een
nijvere bouwbedrijvigheid. Vorige bh. onder: een der recente
aankopen van het historisch museumde slag bij de Doggers,
bank door de Engelse schilder Richard Paton. Hierboven
links: de latere aanbouwsels boven dc overwelfde Begijnesloot
zijn gesloopt voor de schuttersgalerijhierboven rechts: schets
voor de schuttersgalerij.
35