niet veel. Kort na de Alteratie, in 1579, kreeg het
Burgerweeshuis het St. Luciënklooster in eigendom,
tegen betaling van een lijfrente aan de nonnen. Dit
klooster werd begrensd door de Nieuwezijds Voor
burgwal, het Begijnhof, de Begijnesloot en de hui
dige St. Luciënsteeg, met een gang naar de Kalver-
straat waar „eene fraaye hardsteenen Poort" verrees.
Daar trokken de wezen in, de huizen aan de Kalver-
straat werden verhuurd. In 1632, zo vermeldt Wage
naar verder, werd besloten het Oude Mannen- en
Vrouwenhuis dat naast de ingang van het weeshuis
aan de zuidzijde stond, dus tussen de Begijnesloot
en de achterzijde van de Kalverstraat-huizen, met
het weeshuis te verenigen. Twee jaar later wordt
dan het oude St. Luciënklooster „met het Priesters
huis en nog twee huurhuizen" afgebroken, en op het
terrein dat nog vergroot wordt met een van het
Begijnhof gekochte hoek, komt het meisjeshuis, met
een poort in de St. Luciënsteeg. Het voormalige
oude mannen- en vrouwenhuis met de poort in de
Kalverstraat doet dan alleen nog dienst als jongens
huis. Ook dit gebouw is, nog steeds volgens Wage
naar, „voor eenige jaaren fraai vernieuwd", terwijl
een deel van het meisjeshuis langs de Nieuwezijds
Voorburgwal, „bouwvallig geworden zijnde in 't
jaar 1680 deftig is herbouwd." Dat is dan wel zowat
alles wat Wagenaar over de bouwgeschiedenis te ver
tellen heeft. In de beschrijving van de gebouwen
komt men nog wel enkele aanduidingen tegen, zoals
de mededeling dat de aan de galerij van het jongens
huis gelegen timmerloods in het begin der vorige
(zeventiende) eeuw een koestal was geweest waar
's winters wel twintig koeien gestald waren en boter
en kaas werd gemaakt ten dienste van het huis.
Over de dagindeling, de werkzaamheden en het
menu van de wezen zijn de kleinste bijzonderheden
te vinden, maar een architectennaam wordt niet ge
noemd.
„Juist op dat punt", zo vertelt Dr. Levie, „heeft de
restauratie van het complex verrassingen opgele
verd. De westelijke en zuidelijke gevels langs de
binnenplaats van het meisjeshuis zijn zeker een van
de eerste toepassingen in Nederland van de z.g.
kolossale orde, de pilasters die over de verdiepingen
heen lopen en met een plastisch kapiteel onder de
gootlijst eindigen. Hierdoor wordt de gevel sterk
vertikaal geleed en gaat de traveemaat duidelijk
spreken." Ter vergelijking: het Mauritshuis in Den
Haag, door Pieter Post gebouwd naar ontwerp van
Jacob van Campen, dateert uit dezelfde jaren als
deze vleugels, de bekendste Amsterdamse voorbeel
den van de kolossale orde, het huis Poppen van
Philip en het Trippenhuis van Justus Vingboons,
beide aan de Kloveniersburgwal, zijn resp. in 1642
en 1660 gebouwd. „De details van de bouwgeschie
denis die uit het onderzoek ter plaatse en verge
lijkend archiefonderzoek te voorschijn zijn gekomen,
zullen zeker vanwege de Rijksdienst voor de Monu
mentenzorg worden gepubliceerd," zegt Dr. Levie.
„Het belangrijkste punt, namelijk dat de bewuste
gevels waarschijnlijk van Jacob van Campen zelf af
komstig zijn werd al bekend gemaakt. Nog drie
andere grote architectennamen kunnen wij met het
Burgerweeshuis in verband brengen, namelijk Joost
Hiernaast het vroegere St.
Luciënklooster volgens een
gravure in Wagenaarop de
voorgrond de Begijnesloot
die uitmondt in de Nieuwe,
zijds Voorburgwal. Volgende
blz.: de door Hendrick de
Keyser gebouwde vleugel
van het meisjeshuiseven
eens volgens Wagenaar, later
vervangen door een kopie
van de vleugel van Jacob
van Campen
V-
32