stadskernen hinderlijke industrietjes, en asociale par-
keergewoonten, uit de schaal vallende gebouwen en
dergelijke ongewenste toestanden blijven bestaan.
Wanneer er dezerzijds dus al sinds jaren aange
drongen wordt op een gecoördineerd binnenstads-
beleid met de nodige financiële armslag om gewenste
bestemmingen te stimuleren en voor ongewenste
de verplaatsing mogelijk te maken en om de uit
cultureel en stedebouwkundig oogpunt waardevolle
oude bebouwing in goede staat te brengen, dan is
dit niet een eenzijdige drijverij om „van de stad
een museum te maken", of „de klok terug te zetten",
maar een standpunt dat van méér begrip voor de
wezenlijke binnenstadsproblemen getuigt dan dem
pingen, doorbraken en sloping van monumenten ten
behoeve van particuliere bouwbelangen.
Verhelderend is voor ons de opvatting van Hall dat
de „veelkernigheid" van de Randstad Holland een
voordeel is, een kans om hier verstoppingsverschijn
selen te voorkomen, die elders gevaarlijk zijn. Dit
inzicht zou een gemeenschappelijke richtsnoer moe
ten zijn voor het binnenstadsbeleid in de oude
stadskernen van het Randstad-gebied: Amsterdam,
Delft, Haarlem, Den Haag, Leiden en als men de
kring iets wijder denkt ook Gouda en Utrecht. Hall
noemt dan ook het behoud van de historische bin
nenstad in de steden van de Randstad als afzonder
lijke en duidelijke concentratiepunten de eerst-
nooclzakelijke maatregel. Elk van die kernen zal
uiteraard een ander accent hebben. In Delft, Leiden
en Utrecht kunnen de universiteiten en het studen
tenleven dominerende krachten blijven, mits men
grote nieuwbouw buiten het centrum projecteert,
in Den Haag is de zone van Voorhout en Binnenhof
het concentratiepunt bij uitstek, waar de historische
gebouwen en de politieke actualiteit elkaar vrucht
baar beïnvloeden. Uiteraard verenigt de Amster
damse binnenstad de grootste verscheidenheid aan
centrumfuncties maar ook de kleinere kernen heb
ben hun aandeel in de concentratie van top-vak-
mensen. Het binnenstadsbeleid waarvan wij de
monumentenzorg op grotere schaal dan nu
als een hoeksteen zien, moet er op gericht
zijn die veelzijdige levendigheid te stimuleren, zodat
de oude kernen hun kansen op een voortdurende
gebruikswaarde van hoge kwaliteit ten volle ontwik
kelen.
Een tweede publikatie die in dit verband de aan
dacht trekt is het geruchtmakende werk van Jane
Jacobs: „Death and Life of the great American
Cities". Dit boek is mede hierom voor het door
Heemschut voorgestane standpunt zo belangrijk
omdat het aspect monumentenzorg bij de argumen
tatie uiteraard niet meetelt maar de conclusies ons
standpunt vaak op verrassende wijze ondersteunen.
Mevr. Jacobs die redaktrice is van een archituur-
tijclschrift, lanceert in dit werk een felle aanval
op de gangbare stedebouwkundige opvattingen. Zij
baseert haar stellingen op eigen, verrassend scher
pe observaties, aangevuld met officiële cijfers. Haar
voornaamste bezwaar tegen de huidige sanerings
plannen is juist dat deze uitgaan van een aantal
zonder meer aanvaarde theorieën, die opzichzelf
onjuist zijn. Zij vergelijkt deze zelfs met de medische
schijnwetenschap van het aderlaten in vroeger eeu
wen, die met indrukwekkende beschouwingen en
voorschriften talloze patiënten naar het graf hielp,
zonder de theoretische basis aan de onbevooroor
deelde observatie te toetsen. De door mevrouw
Jacobs aangevochten stedebouwkundige theorieën
gaan terug op Ebenezer Howard, de schepper van
het tuinstad-ideaal en op le Corbusiers' ville ra-
dieuse, twee ogenschijnlijk tegenovergestelde ideeën
over hoe steden zouden moeten zijn, die echter ge
meen hebben dat zij van het werkelijke grote-stads-
leven niets begrijpen en ook niets willen begrijpen.
Howard, een diep sociaal-bewogen man, wilde de
ellende van de laat-19de eeuwse armoedewijken van
Londen bestrijden, maar, zo merkt mevrouw Jacobs
op, hij verafschuwde niet alleen het onrecht en de
fouten van de stad, hij verafschuwde de stad zelf
en vond het een tegennatuurlijk kwaad dat zoveel
mensen dicht bijeen woonden. Hij wilde de mensen
redden door de stad op te ruimen.
Zij program beoogde de groei van Londen te doen
stilstaan en het land opnieuw te bevolken, door
een nieuw soort steden te stichten, klein, knus, met
alle nodige scholen en andere voorzieningen, met
eigen industrieterreinen en vooral een omringende
groene zone. Daar zouden de voormalige krotbe
woners dicht bij de natuur een nieuwe samenleving
opbouwen. Een idealistische utopie die niet alleen
13
De Randstad Holland in .1980