houd van het voorvaderlijk kerkgebouw? Over het
algemeen wel, maar het spreekt haast vanzelf
daarbij golden geenszins onze moderne artistieke
inzichten en oudheidkundige belangstelling. De
artistieke en intellectuele horizon rondom het kerk
gebouw beperkte zich nu eenmaal veelal tot het
dorp, en daarin vaak uitsluitend een bepaalde
groep, die de bevoegdheid t.a.v. het kerkgebouw
had. In feite meestal een klein gezelschap van nota
belen en voogden. Het komt voor dat de artistieke
instelling van de dominee een radius heeft die heel
wat wijder is dan die van de dorpelingen-parochia
nen, maar dan zijn de mogelijkheden die hij in zijn
situatie heeft toch altijd maar beperkt.
Wij moeten er dan ook van uitgaan, dat de dorpe
lingen weliswaar zeer gehecht waren aan hun kerk
gebouw, maar dat zij daarmee toch vaak zijn om
gesprongen op een manier die ons bedenkelijk voor
komt. Soms, deze gevallen zijn tenminste nog sym-
patiek, zijn er verknoeiingen om een direct nut
voor de godsdienstoefeningen. Soms ook alleen uit
onbegrip en beperktheid van blik.
Het is gemakkelijk de staf hierover te breken. Laten
wij echter bedenken, dat toch ook in zo'n geval de
groep aan het werk is geweest, die het oude kerk
gebouw de tijden door heeft onderhouden en in
stand gehouden, soms met aanzienlijke kosten. Zon
der haar zou het gebouw de grens niet gehaald
hebben van de nieuwe tijd, die bewuste cultuur
historische belangstelling en bemoeiing heeft ge
bracht. Een tijd, die voor de éne dorpskerk vroeger
is gekomen, voor de andere later, maar die voor
bijna alle meer belangrijke historische kerken ergens
tussen 1870 en 1940 is aangebroken.
In het nieuwe Nederland van na de regeneratie die
wij in het laatste kwart van de vorige eeuw mee
maakten, zijn onze oude kerkgebouwen voorwerp
geworden van een veel wijdere belangstelling dan
die van de eigen dorpsgemeenschap alleen.
Daarbij gaat het om cle waarde die het gebouw
heeft als monument van geschiedenis en kunst. De
veel ruimere consumptieve horizon brengt met zich
mee een veel hogere top bij de belangstelling voor
de artistieke aspecten, dan meestal in de plaats zelf
wordt opgeleverd.
Het is een punt van gewicht hoe de plaatselijke
gemeenschap op de nieuwe situatie heeft gerea
geerd. Er zijn vele divergenties tussen de lijn van
het kerkelijk gebruik en die van de artistieke en
oudheidkundige belangstelling. Divergenties die
spanningen kunnen opleveren. In de meeste geval
len is er, zoal niet waardering, dan toch in ieder
geval begrip voor het standpunt over en weer.
De restauratie pleegt een snijpunt te zijn waar de
lijnen samen komen, waarbij de spanning soms
duidelijk voelbaar is.
In de 18de en 19de eeuw is er op het comfort van de
kerkganger terdege gelet. Aan de eisen in dit opzicht
werd practisch altijd voldaan, b.v. wanneer verlangd
werd dat de delen van de kerkruimte, die voor de
dienst niet direct nodig waren, door schotwerk wer
den afgesneden. In de aldus verkleinde ruimte werd
een opstelling gemaakt van vaste betimmerde ban
ken met veel kussens erin en door deurtjes afge
sloten volgens een plan dat met de bouworde
van de kerk soms weinig of geen rekening hield.
De plaats van de preekstoel werd aangepast. Wat
de verlichting betreft werd cle komst van het gas
en later van de electriciteit met blijdschap begroet,
en dat de armaturen minder mooi zouden zijn dan
de oude kaarsenkronen was een gedachte waarmee
slechts enkelingen werden geplaagd.
Wanneer nu bij een restauratie de plaatselijke ge
dragslijn geconfronteerd wordt met de opvattingen
van Monumentenzorg komt er meer aan de orde
dan alleen artistiek inzicht. Het is een botsing van
tegenstrijdige belangen. Laten we zo reëel zijn te
erkennen dat het terugwinnen van de oude ruimte
vorm, hoe mooi ook, voor de kerkvoogdij vaak veel
onrendabele ruimte oplevert en dit euvel keert
ieder jaar terug in de exploitatie.
Gelukkig blijven de ernstiger botsingen, n.1. die in
het vlak van de overtuiging, in aantal beperkt. Zij
doen zich echter wel voor.
Aan subsidie is de voorwaarde verbonden van ver
zekering en beveiliging van het gebouw. Een rede
lijke eis. Er zijn echter kerkvoogdijen die princi
pieel tegenstander zijn van verzekering en voor wie
de toepassing van de bliksemafleider een onheilige,
ontoelaatbare zaak is. De moeilijkheden in dit vlak
namen na de oorlog zienderogen af.
Een heel ander probleem kwam ervoor in de plaats:
de nieuwe liturgie. Voor een liturgisch centrum
worden vele koorhekken en nog meer doophekken
en oude gestoelten opgeofferd en oude kerkinte
rieurs gedenatureerd dit gezegd vanuit het ge
zichtspunt van de niet gebruiker. Het spreekt van
zelf dat Monumentenzorg wijkt voor het kerkelijke
standpunt. Zij doet dit in ieder geval zonder enige
reserve waar het niet geldt een mode of een hobby
van een predikant, maar een overtuiging van de
gemeente.
Een bijkomend, maar niet onbelangrijk restauratie
probleem is dit, dat niet altijd gemakkelijk de
knoop valt door te hakken, hoe het kerkinterieur
vanuit kunst- en kerkhistorisch oogpunt verant
woord vorm te geven. De reformatie heeft nu een
maal een vrij radicale breuk in de traditie opge
leverd. Onze meeste oude kerken bestaan uit een
R.K. gebouw met een protestantse inventaris. Het
is volslagen onmogelijk de verloren middeleeuwse
interieuronderdelen te reconstrueren. Alle pogingen
in de richting van het terugwinnen van de middel
eeuwse ruimte-idee, kleuren incluis, ondervinden
moeilijkheden door de aanwezigheid van de latere
hervormde inbreng, en zijn gedoemd een onvolledig
compromis te blijven. Het hervormde meubilair
zelf is lang niet altijd homogeen van stijl. Kortom,
het probleem is niet eenvoudig en het kerkinte
rieur is zwaar belast met zijn historische erfenis.
8