telijke diensten. Het zou oneigenlijk zijn ter zake
organisatorische eenheid te bepleiten; deze ligt bij
het Gemeentebestuur. Wel trekt in dit verband de
aandacht de reeds herhaaldelijk door de Bond
Heemschut bepleite gedachte om de functie van een
stadsconservator te creëren, die een coördinerende
en adviserende taak zou moeten vervullen ten aan
zien van de zo ver uiteenlopende overheidsbemoeiin
gen, die het karakter van de oude stad raken.
De verscheidenheid van deze taken erkennend rijst
toch de vraag, of het „bouwen" als onderwerp van
het welstandstoezicht niet zó opgevat moet worden,
dat niet alleen de bouwhoogte, die aan beperkende
bepalingen onderworpen is in verband met de
schaal van de oude stad en de lichttoetreding in de
omgeving, en de diepte, die is vastgelegd in de rooi
lijnen, doch ook de perceelsbreedte in de overwegin
gen wordt betrokken.
A Perceelsbreedte
Zoeken wij immers naar objectieve grondslagen van
het karakter van de bebouwing van de oude stad,
dan is de verkaveling daarvan de eerste, en de
eeuwen door de meest constante. Dit wordt onder
streept door het feit, dat daar waar de bebouwing
met individuele huizen vervangen is door gebou
wen van een zodanige omvang, dat de oorspronke
lijke schaal niet meer herkenbaar is ongeacht de
architectonische kwaliteit van de huidige bebou
wing het karakter van de oude stad is verdwenen.
Wil men dus de welstandsbepaling reële inhoud
geven, dan dient de handhaving van de in de des
betreffende straat- of grachtwand gangbare perceels
breedte een der uitgangspunten bij de beoordeling
te zijn. Dat hiervan afgeweken moet kunnen worden
wanneer de percelen te smal zijn om een bruikbare
bebouwing te stichten en een eigenaar meerdere
percelen naast elkaar bezit, spreekt vanzelf, doch de
eis moet gesteld kunnen worden, ook ten aanzien
van de architectuur van gebouwen die meerdere
percelen breed zijn, en waar de oorspronkelijke
breedte der panden in de detaillering tot uitdruk
king kan worden gebracht.
boven:
Verandering van bestemming brengt als regel de behoefte
voort ook de vorm van de bebouwing te veranderen en de
inhoud te vergroten. De panden Herengracht 426 (hoek
Leidsestraat), 428 en 430 vielen in 1903 voor het zeldzaa??i
lelijke gebouiu waarin beneden de Fa. Kreymborg is geves
tigd. Na sterke aandrang van gemeentewege werd de fraaie
zandstenen gevel van nr. 434 bij de naoorlogse uitbreiding
van de Hollandse Bank Unie opnieuw opgetrokken. Helaas
verzuimde men daarbij eisen te stellen of hun uitvoering
af te dwingen ten aanzien van hetgeen boven de gevel
bekroning uit zou stekenmet het ontsierende gevolg dat
hier zichtbaar is.
onder:
Over de vraag of het ±10 jaar geleden gebouwde kantoor
pand Keizersgracht 298 op zichzelf architectonische verdien
sten heeftkan verschil van opinie bestaan, niet echter over
de vraag of de gevel voldoet aan de eisen van welstand die in
overeenstemming zijn met het karakter van de oude stad. De
pretentieuze glas en betongevel terwijl de bouwmuren van
baksteen zijn!) met de geperforeerde luifel en de verdiepte
ramen, negeert deze eisen.