Op 1 januari 1960 is de „Financiële-Verhoudings- wet 1960" in werking getreden. Zij heeft mede ten doel de gelden van het gemeentefonds volgens zo objectief mogelijke maatstaven over de gemeenten te verdelen. De commissie Oud en de toenmalige regering zagen wel in, dat het moeilijk misschien wel onmogelijk is om zodanige criteria te vinden, dat de verdeling over 950 a 1000 Nederlandse ge meenten zo verschillend in oppervlakte, in in wonertal, naar geografische ligging en naar econo mische structuur inderdaad objectief juist is. Vandaar dat de wet de mogelijkheid kent om, naast de bestaande, andere criteria voor de verdeling in te voegen. De Kroon is bevoegd „verfijningen" aan te brengen. Er zijn tot dusver een achttal verfij- ningsbesluiten tot stand gekomen, te weten die met betrekking tot probleemgebieden, mijngemeenten, waddeneilanden, ontwikkelingsgebieden, weten schappelijk onderwijs, ongewoon bevolkingsverloop, bevolkingsagglomeraties en monumentenzorg. Een verfijning wil, anders dan men wel eens denkt, niet zeggen, dat het rijk meer geld stort in het gemeen tefonds of dat dit fonds meer uitkeert aan de ge meenten tezamen. Het betekent slechts een andere verdeling; wanneer b.v. tien gemeenten voordeel hebben van een bepaalde verfijning, dan wordt dit betaald door alle overigen. Verfijningsbeslu.it De monumentenverfijning (besluit van 18 juni 1965) is op 1 januari van dit jaar dus met te rugwerkende kracht in werking getreden. Het besluit is bepaald niet in gemakkelijk leesbare vorm gesteld. De „toelichting", die bij de verfijningsbe- sluiten wordt gegeven een toelichting bij een algemene maatregel van bestuur is eigenlijk iets nieuws in ons staatsrecht is duidelijker. De mi nisters wijzen ook op de ongelijke verdeling der monumenten en op de druk, die dit voor sommige gemeenten medebrengt. Zij wijzen op het overleg tussen rijk en gemeente, dat aan een restauratie vooraf gaat. Het zal niet vaak voorkomen, dat de gemeente wel subsidieert, als het rijk niet meedoet. Op het ministerie weet men derhalve, hoeveel er na 4 mei 1945, dus sinds onze bevrijding, subsidiabel is gerestaureerd. De verfijning komt nu hierop neer, dat de gemeenten met ingang van 1 januari jl. 30% der subsidiabele kosten, van de na de be vrijding tot stand gekomen restauraties ontvangen. Niet ineens, njaar in de vorm van een jaarlijkse uitkering gedurende 25 jaren. Het betekent niet, dat de kapitaalsuitgave voor de gemeentelijke bijdrage in een restauratie niet meer op de gemeente drukt, wat in deze tijd van inves teringsbeperking wel van belang kan zijn. Het be tekent wel, dat, wanneer deze bijdrage op de kapi- taaldienst staat, tegenover de lasten van de rente en aflossing op de gewone dienst ook inkomsten staan. Dit kan belangrijk zijn. Wanneer een gemeente 40% bijdroeg in de subsidiabele kosten, dan ont vangt zij met ingang van 1 januari 1965 daarvan terug. Deze verfijning geldt niet voor oorlogs schade, omdat het rijk dan meestal reeds een sub sidie van 90% gaf. Een subsidie van 90% 30% wordt wat veel! De vreugde over de totstandkoming van deze ver fijning wordt wel enigszins getemperd, door de regel, dat de meerdere inkomsten van een verfij ningsmaatregel in mindering komen op de zg. ga rantie, het bedrag, dat verscheidene gemeenten op 1 januari 1960 boven het haar in den vervolge volgens de nieuwe, objectieve maatstaven toeko mende, nog gedurende zes jaren (1960 t.m. 1965) ontvangen en dat vervolgens gedurende vijf jaren (1966 t.m. 1970) telkens met 1/5 wordt vermir.derd. Pas na 1970 geniet een garantiegemeente van een verfijning. Bovendien zijn er in ons land kleine stadjes met naar verhouding niet alleen veel, maar zeer veel monumenten. In onze provincie heeft Blokzijl bv. met op 1 januari jl. nog geen 1400 inwoners en dus naar schatting 400 woningen tussen de 50 en 60 monumenten. Blokzijl is garantiegemeente. Wat dit betekent, zei ik reeds. Maar de vraag rijst, of dit stadje, vrijwel zonder financiële armslag, na 1970 ook met de verfijning in staat zal zijn al deze monumenten te restaureren. De minister dus het rijk stelt de lijst vaak een lange lijst van monumenten voor een ge meente vast. M.i. heeft daarmede het rijk ook de verplichting aanvaard er voor te zorgen, dat de monumenten van deze lijst bewaard, d.w.z. gerestau reerd kunnen worden. Voor de kleine oude stadjes, die in ons land, evenals in andere landen, van zo bijzonder veel belang zijn voor de herinnering aan een schoon verleden en bovendien ik wil ook eens zakelijk zijn een belangrijk object voor het vreemdelingenverkeer zijn, hebben de ministers van cultuur, van recreatie, van vreemdelingenverkeer en van middenstandszaken dan ook zeker een bij zondere taak. Er bestaan plannen om de gemeenten in N.W. Overijssel tot één gemeente samen te voegen. De draagkracht van deze grotere gemeente zou ook groter zijn. Tegenover het gevaar, dat in deze ge meente de agrarische belangen zouden overheersen, staat, dat het vreemdelingenverkeer ook in het plattelandsgedeelte met zijn prachtige meren van betekenis zal zijn. Velen komen op gevarieerd ver tier af. Hoe aantrekkelijk zullen enkele prachtige, aan gerestaureerde monumenten rijke stadjes in een gebied van plassen en weiden en bomen zijn! Mr. Dr. N. BOLKESTEIN. 44

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1966 | | pagina 22