gen: helaas in onze maatschappelijke verhoudin gen een onmisbaar onderdeel van iedere omvang rijke aktiviteit. Door vele overheidsorganen wordt het ook ingezien. De voorlichtingsambtenaar is een normale figuur geworden. In dit verband trekt nog een ander verschijnsel de aandacht, namelijk het vervagen van de grens tussen particuliere en over heidsbemoeiing. Tal van zaken die in de vorige eeuw geheel tot het domein van de goedwillende, vermogende burgerij behoorden niet-commer- ciële volkshuisvesting, kunstbevordering, enz. zijn gedeeltelijk naar de overheidssector verscho ven, gedeeltelijk vormen zij een tussengebied waar particulier initiatief en overheidssteun elkaar no dig hebben. Ook bij de natuur- en monumenten bescherming ziet men dit gebeuren. Toen de Ver eniging tot behoud van Natuurmonumenten en de Vereniging Hendrick de Keyser hun zegenrijke werkzaamheid begonnen, brachten zij het kapitaal voor aankopen geheel zelf bijeen. Nu worden er stichtingen in het leven geroepen om bepaalde cultureel waardevolle onroerende goederen te be heren, waarvan ook de koopsom voor het grootste deel uit bijdragen van overheidswege bij elkaar wordt gebracht. Deze ontwikkeling heeft haar scha duwzijden, maar zij is onvermijdelijk en opent de mogelijkheid om dingen tot stand te brengen die als particuliere onderneming geen kans van slagen zouden hebben en die net buiten de bestuurssfeer van hetzij het rijk, hetzij de provincie of de ge meente vallen. Dat het hier gaat om een ontwikkeling die nog lang niet afgesloten is, moge blijken uit het vraagstuk van de leegstaande kerken. Van de kerkgenoot schappen die voor de financieel zware taak staan om in de nieuwe stadswijken de daar nodige kerk gebouwen te stichten, kan in redelijkheid niet wor den verlangd dat zij daarnaast de vereiste eigen bijdrage in de restauratiekosten en vervolgens het dure onderhoud bekostigen van gebouwen die zij niet meer nodig hebben, of slechts incidenteel kun nen gebruiken. Zakelijk gezien zou men dan tot sloping en verkoop van de in stadskernen kostbare bouwgrond moeten overgaan. Maar het gaat als regel om hoogst belangrijke monumenten, dus dat mag niet en terecht. Wat dan wel? Leeg laten staan, zonder voldoende onderhoud? Dat gebeurt, met het gevolg dat de gebouwen steeds verder achterop raken, dat de enorme dakschilden en de lange goten overal lekken, de kapconstructies gaan rotten, en tenslotte een restauratie vele malen duur der is geworden. Het vinden van een min of meer passende nieuwe bestemming is een zaak van vin dingrijkheid en geduld. Dan presenteert zich wel een goede bestemming, of dan blijkt er een be stemming voor de hand te liggen die men door bijkomstige oorzaken niet had gezien. Een treffend voorbeeld geeft het lot van de v.m. kerk „de Ster" aan het Rusland in Amsterdam. Ter plaatse van een inpandige schuilkerk was daar omstreeks 1850 een kerk gebouwd waarvan het in terieur veel overeenkomst vertoonde met de Mozes en Aaron-kerk aan het Waterlooplein: een hoge hal met witgepleisterde kolommen en stuc-gewel- ven. Voor de tijd van zijn ontstaan was het goede architectuur, harmonisch, ruim en met een behoor lijke akoestiek. De kerk werd in 1929 als zodanig opgeheven, het gebouw kwam als pakhuis in ge bruik bij Proost en Brandt N.V., binderij en pa pierhandel, gevestigd aan de overzijde van het straatje. In 1955 werd de v.m. kerk op een zij gevel in de smalle Spinhuissteeg na, gesloopt en vervangen door een modern bedrijfsgebouw waar van de gevel aan het Rusland en vooral de boven de daken uitrijzende bovenbouw slecht passen in het stadsbeeld. Nog geen tien jaar later nam Proost en Brandt, mede op grond van de overlast die goederentransport ondervindt (en veroorzaakt!) in het Rusland, het besluit om tot een nieuwe vesti ging aan de rand van de stad over te gaan. De gehele kostbare bouwerij heeft dus geen duurzaam bruikbare situatie opgeleverd. Inmiddels zoekt de Universiteit van Amsterdam, waarvan het hoofd gebouw onmiddellijk achter Proost en Brandt is gelegen met grote ijver naar uitbreidingsmogelijk heden. De verdwenen kerk zou een voortreffelijke aula of collegezaal hebben kunnen opleveren: ruim, hoog, goed bespreekbaar, en op twee minuten af stand van de Oudemanhuispoort. Maar tien jaar geleden had de Universiteit geen geld en Proost en Brandt wel, de voor de hand liggende duur- 15 Bij de restauratie xuerd de in JS6S toegevoegde verdieping met de lelijke lichtkappen vervangen door de oorspronkelijke kap; de ramen herkregen de 18de-eeuwse vorm.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1966 | | pagina 19