Voorts wezen wij erop, dat in het gebouw een par
keergarage is gedacht, plaats biedende aan 850
auto's, waarbij is uitgegaan van 1 auto per 4 a 6
werknemers (de huidige stedebouwkundige normen
houden rekening met een groter aantal auto's). Het
is niet voldoende, dat deze auto's in de parkeer
garage kunnen worden ondergebracht; zij moeten
ongeveer gelijktijdig het complex bereiken en ver
laten (gedacht is aan 2 inrij- en 2 uitrijstroken).
Zet men een betrouwbare becijfering op van de tijd,
welke hiermede gemoeid is zulks was bij het op
maken van het plan niet geschied dan blijkt al
spoedig, dat deze tijdsduur veel te groot is.
Verder wordt het verlaten van de parkeergarage
ten zeerste bemoeilijkt, doordat de auto's zich, nog
wel tijdens de spitsuren in het drukke verkeer moe-,
ten voegen, hetwelk, door de aanwezigheid van
verkeerslichten in de omgeving, gestadig tot stil
staan komt. Hierdoor wordt bewezen, dat op deze
plaats een parkeergarage van' deze omvang voor
werknemers verkeerstechnisch onaanvaardbaar is.
Tenslotte wezen wij erop, dat alle verkeersprogno-
ses verte beneden de werkelijkheid zijn gebléven.
Bij besluit van 4 augustus 1965, B no. 14818 (le
afd.) G.S. no. 388)1 hebben de Gedeputeerde Staten
het betreffende raadsbesluit goedgekeurd.
Naar aanleiding van onze schriftelijke naar voren
gebrachte bezwaren en onze mondelinge toelichting
merken Gedeputeerde Staten op:
„dat de in de verordening opgenomen bebouwing
„zal ontstaan aan een gedeelte van de in het stads
centrum te maken eerste ringweg; dat het bouw
blok, waartegen reclamant bezwaar maakt, is ont-
„worpen na nauwkeurige studie van de ontwikke
ling, welke het daarbij betrokken stadsdeel zal
„ondergaan; dat het silhouet van de stad, voor zo-
„ver zichtbaar, naast de door reclamant genoemde
„kerken, historische gebouwen en complexen ook
„wordt bepaald door schoorstenen van een elec-
„trische centrale, gashouders en diverse kantoorge
bouwen, van welke bouwwerken er binnenkort
„nog meer zijn te verwachten; dat het silhouet van
„alle moderne steden verandert; dat de uitritten
„van de parkeerruimte welbewust aan de Nieuwe
„Haven zijn geprojecteerd; dat het verlaten van de
„garage zo zal geschieden, dat de voertuigen niet de
„binnenstad worden ingevoerd, doch hetzij op de
„ringweg uitkomen en in twee richtingen hun weg
„kunnen vervolgen, hetzij recht doorgaan naar .de
„Pletterijstraat en naar de tweede ringweg om de
„binnenstad; dat een grotere parkeergarage de ver-
„keersspanningen zou opvoeren; dat het bouwcom
plex, uniek is gelegen ten opzichte van de open-
„bare verkeersvoorzieningen; dat een groot aantal
„tram- en buslijnen in de directe nabijheid van het
„gebouw komt; dat ook de afstand tot verscheidene
„interlokale lijnen gering is."
Wij menen te mogen volstaan met op te merken,
dat wij deze argumenten niet kunnen onderschrij
ven, omdat, zeer in het kort gesteld:
de in het stadssilhouet sprekende objecten als de
schoorstenen van de electrische centrale en de
gashouders zich op grote afstand van het stads
centrum bevinden;
in dit centrum geen, wat de afmetingen betreft,
vergelijkbare kantoorgebouwen voorkomen en
dergelijke objecten in de historische stadskern
met omgeving niet op zijn plaats zijn en aldaar
derhalve aan de hand van stedebouwkundige be
stemmingen dienen te worden geweerd;
de wijze, waarop de uit de garage komende auto's
in het verkeer worden ingevoerd niet afdoet aan
het feit, dat deze gedurende de spitsuren aan dat
verkeer gaan deelnemen, hetgeen zoals wij menen
te hebben aangetoond, zowel wat het verlaten
van de garage als het invoegen in het verkeer be
treft, grote moeilijkheden en tijdverlies mede
brengt;
het onjuist is, te stellen, dat de auto's niet de
binnenstad worden ingevoerd, aangezien, zij zich
daarin bevinden;
generlei rekening is gehoudèn met het parkeer-
vraagstuk met betrekking totv de te verwachten
talrijke bezoekers van de kantorenflat;
de geprojecteerde garage niet groter gemaakt kan
worden, omdat anders de verkeersspanningen zou
den worden 'opgevoerd, waarmede het bestaan
van dergelijke spanningen bij realisering van het
project derhalve wordt erkend, doch nochtans
verzuimd wordt daaruit de conclusie te trekken,
dat dit gebouw op deze plaats verkeerstechnisch
onaanvaardbaar is.
Wij wijzen er verder op, dat de bezwaren van de
Bond Heemschut door bij uitstek deskundige in
stanties ten volle worden gedeeld.
Zo lezen wij in het rapport dd. 28 juni 1965, ken
merk 0635012, door de Hoofdingenieur-Directeur
van de Volkshuisvesting en de Bouwnijverheid in
de Provincie Zuid-Holland, uitgebracht aan de Ge
deputeerde Staten, dat hij „de aangevoerde bezwa
ren (van de Bond. Heemschut) kan onderschrijven".
Hij is van mening:
„dat het 140 m. hoge kantoorgebouw een zodanige
„schaalvergroting met zich meebrengt, dat van een
„enigermate harmonische inpassing in de omrin
gende bebouwing geen sprake zal kunnen zijn. De
„hoogte staat in een ongunstige verhouding tot de
„horizontale afstanden; het gebouw is eerst op een
„afstand van 300 m. in zijn geheel te overzien. Het
„indirecte gevolg zal zijn, dat zelfs de regeringsge
bouwen aan de Hofweg ternauwernood aan de
„dominerende invloed van deze hoogb°uw zullen
„ontkomen.r.
„Voorts, dreigt zelfs de toren van de St. Jacobskerk
„in. het stadssilhouet te worden weggedrukt.
„De grote behoefte aan kantoorruimten ter plaatse
„staat geenszins vast, mede gelet op de mogelijkheid
„tot stichting van kantoorgebouwen elders in de
„binnenstad, alwaar saneringsplannen in voorberei
ding zijn','.
90