oudheidkundige originaliteit meewerken.
Wij raken hier aan een pijnlijk punt, waar de
monumentenzorg zich maar al te zeer van bewust is.
Bij zijn strijd om van het oude te behouden wat
nog mogelijk is, blijven soms de beste vrienden
critisch terzijde staan, omdat naar hun oordeel met
wellicht de beste bedoelingen door de „zorg" de
monumenten om zeep worden geholpen.
Huizinga, bepaald een groot voorstander van de
monumentenzorg, maakt in 1938 over de Middel
burgse Abdij de volgende opmerking: „Het (abdij)
hotel is niet in den oorspronkelijken stijl der Abdij
gebouwen en niet mooi om te zien. Maar het is
honderdmaal aangenamer om te zien, dan de slecht
gerestaureerde gedeelten rondom: het Commissaris
huis met de confectie-gothieke deur, de het vroegst
gerestaureerde torentjes, de kruisgang en bovenal
de onbeholpen oplossing van het geval naast de
prachtige laat-zeventiende eeuwsche deur. Waarlijk,
er is met restaureren al genoeg verknoeid aan de
Abdij, al weet iedereen, dat men het nu veel beter
doet, dan veertig jaar geleden. Het klinkt misschien
vreemd, maar werkelijk: tot de sfeer der Abdij
werken de niet gothieke gebouwen, d.w.z. het Pol
derhuis, het Hotel en het Notarishuis in hun een
voud en echtheid bijna meer mee dan de gerestau
reerde gedeelten".
Op een heel andere plaats schreef hij een zin neer,
die precies aangeeft, waar het om gaat. „Want een
deel der historische sensatie is de volstrekte over
tuiging der echtheid".
Hier ligt dan een punt waar altijd weer door in de
sterkste mate de krachten van de monumentenzorg
op moeten worden gericht: het zo te maken dat de
volstrekte overtuiging van de echtheid kan behou
den blijven. Zo niet, dan volgt er door de tijd on
herroepelijk een veroordeling. Wanneer we de ge
schiedenis van de monumentenzorg overzien, blijkt,
dat de restauratie-architecten in de elkaar opvol
gende perioden steeds van heilig vuur bezield zijn
geweest, maar dat zij telkens door hun opvolgers in
een latere generatie zijn gedesavoueerd omdat ze
teveel van zichzelf in de restauraties hebben ge
legd. Dit geldt voor de restaurateurs van de giet
ijzeren gotiek, voor de scheppers van kostbaar
Vieux neuf in de trant van Haarzuylens, voor de
reconstructeurs van trapjesgevels a outrance, voor
de „eerlijken", die toevoegingen hebben nagestreefd
in eigentijdse stijl en voor de archaeologische expe
rimentelen, die hun interpretatie van gevonden
sporen voldoende achtten om iets te maken, wat in
de herinnering zelfs niet meer bestond.
Deze opmerking is niet bedoeld om de waarde van
de restauratieactiviteit dubieus te stellen. Eerder is
gesteld, dat het dilemma niet is: onveranderd voort
bestaan of restaureren, maar: ondergang of restau
ratie. Zo bezien is iedere gewetensvolle restauratie,
ook al komt er een gebouw uit te voorschijn waar
van het karakter voortaan ten dele mede door de
restauratie zal zijn bepaald, te verkiezen boven af
braak.
Er zal in de komende jaren nog heel wat moeten
worden afgebroken, eenvoudig omdat het nodig is.
Er zijn echter ook grote bebouwingskernen, waar
het niet nodig zal zijn, wanneer er voor regeneratie
en restauratie voldoende geld beschikbaar wordt
gesteld. Dit geld zal er komen, wanneer er bij het
Nederlandse volk voldoende besef is van het ge
wicht van de zaak. Want, laten we ons geen illusie
maken, de werkelijke monumentenzorg moet gele
gen zijn in de mentaliteit van hen, die onze oude
bouwkunst dagelijks om zich heen hebben. Over-
voorde, die zelf ontzaglijk veel geijverd heeft, o.a.
voor een monumentenwet, zei al in 1900: „dat
boven de wetgeving steeds verre te verkiezen blijft
de welwillende en de belangstellende geest van de
bevolking zelve, waardoor de kunstwerken beter
beschermd worden dan door de uitvoerigste bepa
lingen". Daarom nodigt aan het slot van dit ver
haal de schrijver zijn lezers uit, met hem de zaak
van onze monumenten te bepleiten waar zulks mo
gelijk is. MR. C. A. VAN ZWIGCHEM
109
Orvelte. Wat naar aanlei
ding van de Turf kade te
Coes voor stedelijke be
bouwing opgemerkt werd,
geldt evenzeer voor een
plattelandssituatie van zo
grote betekenis als deze
boerderijengroepering in
Drente.
(Foto's bij dit artikel:
Rijksdienst voor de Monu
mentenzorg)
i