MONUMENTENZORG EN RUIM
Verslag van twee inleidingen en van de discussies
tijdens een bijeenkomst van de juridisch planolo
gische studiegroep uit he Nederlands Instituut voor
Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting op
5 maart 1965.
De heer H. C. Van Eek (Rijksdienst voor de Monu
mentenzorg) gaf eerst een overzicht van de strek
king der Monumentenwet van 1962 en wees dan op
enkele bepalingen met behulp waarvan een doel
treffend monumentenbeleid gevoerd kan worden.
Collisie tussen Monumentenwet en saneringsplan
Wanneer binnen een stad een vigerend sanerings
plan (of komvoorschriften, bijzondere rooilijnvoor
schriften, raadsbesluiten, houdende een bouwver-
bod; opmerking K.) in uitvoering is bij de toezen
ding van de ontwerp-monumentenlijst aan het ge
meentebestuur, dient alsnog het belang bij het be
houd te worden afgewogen tegen het belang bij de
realisering van het saneringsplan. De Wet brengt
een dergelijke belangenafweging op rijksniveau.
(Nadat vanwege de Monumentenraad de in een ge
meente te beschermen onroerende monumenten op
een lijst zijn aangeduid en omschreven, wordt deze
ontwerp-lijst naar de gemeenteraad en naar de
rechthebbenden op de betreffende gebouwen toe
gezonden. Dan treedt automatisch het sloopverbod
in werking; art. 8 juncto art. 14; opm. K.).
Is daarentegen in het hiervoor genoemde voorbeeld
het saneringsplan nog niet van kracht, dan heeft
het belang bij het behoud van het monument voor
rang boven het belang bij de realisering van het
saneringsplan voorzover het gebouw in kwestie be
treft. Hierover werden vragen gesteld. (Zie hieron
der onder III).
Beschermde stads- en dorpsgezichten
De mogelijkheid stads- en dorpsgezichten te be
schermen, hetgeen plaats vindt bij een gemeen
schappelijk besluit van de ministers van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen en van Volkshuis
vesting en Bouwnijverheid, heeft een geheel nieuw
element in de monumentenbescherming ingevoerd.
Noch enige bestaande monumentenverordening,
noch, voor zover bekend, enige buitenlandse wet
geving kent deze figuur. Wel kan gewezen worden
op een aantal voorbeelden van in dezelfde richting
werkende publiekrechtelijke bescherming van schil
derachtige stads- en dorpsgezichten. Spreker doelt
op de jurisprudentie van de Kroon. Een herziening
van komvoorschriften, beogende de bouw van een
flatgebouw van 40 m. hoogte nabij het Rijksmu
seum te Amsterdam mogelijk te maken, werd in
beroep door de Kroon in 1938 vernietigd. Door de
bestreden bouw zou een karakteristiek stadsbeeld
worden vernietigd, zonder dat overwegende rede
nen van algemeen belang daartoe nopen. Een aan
tal malen is een raadsbesluit tot kredietverlening
voor demping van een gracht in beroep vernietigd.
De wettelijke bescherming van een beschermd stads-
of dorpsgezicht vindt op geheel andere wijze plaats
dan die van op een monumentenlijst geplaatste en
in de openbare registers ingeschreven monumenten.
(Ten behoeve van laatstgenoemde bescherming is
een nieuwe verplichte weigeringsgrond voor de ver
lening der bouwvergunning, gevraagd voor bv. ver
bouwing, ingevoegd in art. 6 der Woningwet van
1901 en geldt tevens het vergunningsstelsel van art.
14 der Monumentenwet. Ten behoeve van een be
schermd „gezicht" geldt de plicht tot aanhouding
der bouwverguning totdat de geëigende stedebouw-
kundige maatregelen voor het betreffende deel der
bebouwde kom zijn vastgesteld. Hiertoe zijn de ar
tikelen 6a en 43a aan de Woningwet van 1901 toe
gevoegd en zijn analoge bepalingen in de nieuwe
Woningwet (art. 50) opgenomen; opm. K.).
Aanvullende bevoegdheid
De in deze jaren zo grote aandacht van de wetgever
voor de fundamentele autonome bevoegdheden van
provincie en gemeente blijkt ook uit de bepaling in
de Wet (art. 32), dat de bevoegdheid tot het maken
van monumentenverordeningen in stand blijft, voor
zover deze verordeningen geen bepalingen bevat
ten, die in strijd met de Wet zijn.
Spreker heeft zich afgevraagd of een gemeente
raad bevoegd zou zijn de basis voor het opleggen
van de verplichting tot herbouw van een afgebro
ken pand, behorend tot een beschermd stads- of
dorpsgezicht, in de verordening op te nemen. Ook
vroeg hij zich af, of de door velen betreurde, bij
amendement aanvaarde, schrapping van de moge
lijkheid een onderhoudsplicht in de Wet op te ne
men, zou kunnen herleven in provinciale of ge
meentelijke verordeningen. Hierover is uitvoerig
gediscussieerd.
Overigens wees de heer Van Eek op enkele andere
facetten van de Wet.
Kennisgeving, gekoppeld met bescherming
Bij amendement is aangenomen de koppeling van
de kennisgeving aan de eigenaren van te bescher
men monumenten van de voorgenomen plaatsing
op de monumentenlijst met de onmiddellijk intre
dende bescherming (art. 8 lid 2). Aldus kan voor-
98
J