Dat zei, volgens het verhaal, van Speyk. Velen zeg
gen het hem tegenwoordig na als er over bouwen
wordt gesproken. Architecten en aannemers, op
drachtgevers en bestuurders voelen het verlangen
om steeds hoger te bouwen als een opwindende uit
daging. Technisch kan het. Staal- en betonskeletten
maken het tot voor kort onwaarschijnlijkste uit
voerbaar. Liften en andere technische voorzienin
gen verzekeren de bruikbaarheid. Hoe hoger, hoe
meer frisse lucht en uitzicht. Het geeft een gevoel
van bevrijd-zijn. Stank, lawaai en drukte van het
verkeer zinken weg. Daarbij komt het publiciteits-
element. Het torengebouw is van verre zichtbaar.
Niemand kan eraan voorbijgaan. Het is de meest
effectieve demonstratie van eigen belangrijkheid en
moderne daadkracht.
Naast deze reëele motieven van de hoogbouw
en wellicht zijn de irrationele prestige-motieven
hiervan wel de sterkste staan de schijnargumen-
ten, zoals het economische grondgebied, waarbij men
buiten beschouwing Iaat de ruimte die het toren
gebouw om zich heen nodig heeft. Al met al is de
drang om hoog te bouwen zeer sterk en wijd ver
breid. Met dit feit dient men terdege rekening te
houden als er tegenstand moet worden geboden ten
aanzien van bepaalde hoogbouwprojecten die ontoe
laatbaar zijn.
Tegen deze opwaartse druk zullen historische argu
menten weinig gewicht in de schaal leggen. Toch
heeft het zin om even te wijzen op de omstandig
heid dat van oudsher het hoger-zijn dan de omge
ving aan een gebouw een symbolisch-expressieve
waarde gaf. Boven de huizen uit staken kerken,
torens, raadhuizen, kastelen, openbare bouwwer
ken van kerkelijke en wereldlijke aard, merktekens
waaraan men van verre een stad of dorp herkende.
Het zou van slechte manieren getuigen daarmee te
willen concurreren. Mocht het niet of wilde men
het niet? Waarschijnlijk beide. Lange tijd heeft bij
voorbeeld in Amsterdam de norm gegolden dat een
particulier nooit hoger mocht bouwen dan het
Maagdenhuis op het Spui. Wie op oude stadsprofie
len dat wonderlijk mooie ijle silhouet van de boven
de daken uitrijzende torens bekijkt en bedenkt welk
een publieke inspanning die torens hebben gekost
toen elke steen met mankracht naar boven gehesen
moest worden, kan moeilijk anders aannemen dan
dat het zo ontstane stadsbeeld als een kostbaar ge
meenschapsgoed werd gewaardeerd en behoed. In
de 19de eeuw is dit door de sloping van vele torens
en stadsmolens en door de verschijning van fabrieks
schoorstenen en gashouders wel geschonden, maar
niet verdwenen. Nu staan wij echter voor de vraag:
mag hetgeen er nog over is van deze silhouetwer
king in stad en land verdrongen en verdronken wor
den door de hoge blokken der torengebouwen?
Het is een vraag waarop degenen die culturele
waarden belangrijker vinden dan de zoëven ge
noemde drang naar boven, gedecideerd „neen" zul
len zeggen, en waarop de hoogbouwers zullen ant
woorden met een keuze uit de vage leuzen die ook
ter verpakking van demp- en doorbraakplannen
klaarliggen.' het kan niet anders, economische nood
zaak, eis van onze tijd, klok niet terugzetten, enzo
voorts.
De vraag kan echter niet in het algemeen met
ja of neen, en nog minder met uitvluchten worden
beantwoord. Nodig is een zorgvuldig afwegen van
elk project in verband met zijn motivering en voor
al met zijn omgeving. Voorop moet immers worden
gesteld dat de torengebouwen een enorme invloed
hebben op hun omgeving, en daarvan het karakter
volkomen veranderen, of zij nu in een wijd land
schap of in een drukke stad staan. Uit deze eigen
schap volgt al dat in het algemeen het torengebouw
alleen op zijn plaats is in situaties die een geheel
nieuw gezicht krijgen dat dergelijke „verticale ac
centen" nodig heeft, dus in nieuwe of vernieuwde
stadswijken, of in verband met grote verkeerswer-
ken. Om een paar voorbeelden te noemen: de Lijn
baan in Rotterdam en de Sloterplas in Amster
dam zouden iets wezenlijks missen zonder de hoge
flatgebouwen. Deze stedebouwkundige verdienste
laat de voor- en nadelen van de hoogbouw gezien
door de socioloog en de volkshuisvester, nog buiten
beschouwing. Daarover bestaat allerminst eenstem
migheid: tegenover de voordelen van frisse lucht,
uitzicht en wegvallen van het stadslawaai staan fac
toren als isolement, de niet meer menselijke schaal,
en het afgesneden zijn van wat er op de grond ge
beurt. Deze bezwaren gelden voor gezinnen met
kleine kinderen uiteraard sterker dan voor alleen-
wonenden of kinderloze echtparen. Hoe dit ook
zij, als verschijning in het stadsbeeld voldoen de
hoge flatgebouwen in situaties als de hierboven ge
noemde zeer goed.
Dat in oude stadsdelen met een waardevolle platte
grond en bebouwing het tegendeel blijkt behoeft
hier nauwelijks vermelding. De jammerlijke misslag
van het flatgebouw aan de Neude in Utrecht is een
75
Dan liever de lucht in!