Brief van een lezer
Bij herhaling worden bestaande dorps- en klein-
stedelijke traversen uit verkeersoverwegingen gemo
derniseerd, d.w.z. van hun landelijk karakter ont
daan, door de bomen te vellen en de bochten recht
te trekken. Een min of meer door het verkeer
opgelegde reconstructie, omdat de noodzakelijke
rondwegen nog ontbreken.
Wij zouden het redelijk achten indien na de tot
standkoming van dergelijke rondwegen de traverse
weer in haar oude luister zou kunnen worden her
steld. De „moderne" traverse betekent een trieste
verarming van het dorpsbeeld.
Toerisme, doch vooral de recreatie, vragen om gave
en natuurlijke gebieden, waar beplantingen luwte,
beschutting en intimiteit geven. Groenvoorzienin
gen werken geluiddempend en luchtzuiverend, ze
geven een natuurlijke derde dimensie aan ons vlak
ke land.
Ook bij ruilverkavelingen dienen, meer dan tot
dusver geschiedt, landschappelijke elementen te
Zeer Geachte Redaktie,
Geruime tijd loop ik met een gedachte, die ik niet
los kan laten en hoewel ik op dit gebied niet be
voegd ben, meen ik er toch maar eens mee naar vo
ren te moeten komen.
Aanleiding vond ik hiertoe in het artikel „Meer
dan ooit" van voorzitter Mr. Arn. d'Ailly in Heem
schut 3 van 1964. Hieruit nam ik het volgende ci
taat (blz. 51) als aanknopingspunt.
„Maar de uitdagende mogelijkheden van de nieuwe-
tijdse stijl en bouwtrant zijn niet overal op hun
plaats. Ja, men krijgt wel eens de indruk, dat de
architekten met een soort opzettelijkheid het uiter
ste contrast met de omgeving zoeken in stede van
aanpassing aan de omgeving, die, naar ik geloof te
mogen zeggen, een extra zware opgave van kunde
en beheersing betekent voor de ontwerper."
Het is, geloof ik, een probleem, dat men in de
architektenwereld een duidelijke verdeling van
specialisten-groepen mist.
Er zijn architekten, die naam hebben gekregen door
hun moderne vormgeving en daar zijn dan weer
groepen voor woning- en utiliteitsbouw. Er zijn ook
bouwmeesters, die zich bij voorkeur toeleggen op
restauratiewerken. Naar mijn mening is ons land in
het gelukkige bezit van bekwame mensen in beide
hier genoemde groepen.
De groep, die ik vooral mis, zijn de mannen, die het
zo moeilijke werk van „aanpassings-ontwerpen" op
hun schouders nemen. Met „aanpassings-ontwer
pen" bedoel ik; nieuwe bouwwerken in met name
monumentale omgeving. Anders gezegd, het schep
pen van nieuwe panden, die door hun uiterlijk
passen in de rij of omgeving van de omringende
huizen in oude architektuur.
worden gespaard en aan de beplanting van wegen
veel groter zorg te worden besteed, terwijl bij ste
delijke uitbreidingsplannen aan de groenvoorzie
ning van straten en ten behoeve van wijkparkjes
en kinderspeelgelegenheden, meer aandacht dient te
worden geschonken.
Onze Commissie zal zich terzake tot de bevoegde
instanties en tot de Vereniging van Nederlandsche
gemeenten wenden.
Gezien het zorgwekkende tempo waarin een deel
van ons bomenbestand voor de bijl gaat en gezien
de nog steeds in aantal toenemende vuilstortingen,
ontgrondingen en opslagplaatsen van autowrakken,
blijft voor onze Commissie grote waakzaamheid en
activiteit geboden.
Vertrouwend dat zij deze in het komende Verslag
jaar zal opbrengen, moge ik dit Jaarverslag beslui
ten.
De Secretaris A. G. M. BOOST
In „Meer dan ooit" schrijft Mr. d'Ailly hierover:
„Wij weten, dat het beroep, dat wij op de architek-
ten-wereld doen, niet alle architekten ligt, maar er
zijn bouwmeesters die uitmuntende resultaten heb
ben voortgebracht."
Ik heb sterk het gevoel, dat dit nog te incidenteel
is en dat meer, wellicht veel meer van deze aan
passings-ontwerpen nodig zijn en dat dit aantal
in de toekomst nog wel groeiende zal zijn.
Het zal wel te ver gaan om te verlangen, dat hier
voor een aparte leerstoel ingesteld wordt, gesteld,
dat dit al mogelijk zou zijn. Maar aan de andere
kant lijkt het mij een onredelijke eis van iedere wil
lekeurige architekt te verlangen, dat hij zo bij tijd
en wijle eens een aanpassings-ontwerp uit zijn mouw
schudt, dat waarschijnlijk helemaal uit de toon van
zijn andere ontwerpen valt.
Het lijkt mij, dat tussen de groeperingen van mo
derne bouw en restauratiewerken, dit een zeer
moeilijke en veeleisende taak is en daarom verwon
derd het mij nog steeds, dat men nooit eens hoort,
dat dit probleem in architektenkringen zelf eens
openlijk aan de orde gesteld wordt.
Kan het zijn,- dat het grote publiek hier te onver
schillig voor is en men bij opdrachtgevers maar
(zorgeloos) van het standpunt uitgaat: „Je bent
architekt, en dan zorg je maar, dat er iets komt te
staan."
Hoe dan ook, het is naar mijn opvatting een pro
bleem, dat aangepakt zou moeten worden en mijn
vraag aan u is: of de Bond Heemschut deze kwestie
niet eens ergens op een bevoegde plaats ter tafel
kan leggen?
In de hoop uw werk met bovenstaande regels een
steun gegeven te hebben, verblijf ik,
Heemschutlid, A. J. v. HULST
73