Bond Heemschut 1964-1965 54e Jaarverslag van de secretaris Na een 54-jarig bestaan van de Bond Heemschut mag in ons land bekend worden verondersteld, dat de Bond zich ten doel stelt: te waken voor de schoonheid van Nederland. Dat is iets anders dan te strijden tegen de vuilheid van Nederland. Hoezeer deze strijd een urgente zaak is en ons werk beïnvloedt, behoort hij niet tot de taak van de Bond, maar tot die van het gehele Nederlandse volk. Als een historische buitenplaats, of een dorp of stadswijk voortdurend aan luchtverontreiniging is bloot gesteld, wordt het behoud van het monument daarin, of van het dorps- of stedeschoon wèl een hachelijke zaak. Als een water, hetzij beek, kanaal of gracht, vervuild is, heeft men minder kans een demping af te houden. Een groot deel van onze wateren is thans vari matig tot sterk vervuild! Toen de industrie riog maar een fractie uitmaakte van de huidige industriële kracht van ons land, aan het einde van de vorige eeuw, heeft de toen malige regering het, kwaad reeds onderkend. In 1897 werd een Staatscommissie ingesteld om zich te beraden over maatregelen tegen vervuiling van openbare wateren. De Minister van Binnenlandse Zaken drong bij de installatie van de commissie op spoed aan, want de aangelegenheid was een ur gente! In 1901 werd het commissie-rapport publiek ge maakt. Maar het duurde tot november 1964 vóór dat een ontwerp van wet kon worden voorgelegd aan de Staten-Generaal! Sindsdien is een welhaast fataal te noemen ont wikkeling, veroorzaakt door enkelen en tot last van de gemeenschap, haar ongestoorde gang gegaan. Nü zullen schatten besteed moeten worden om de vervuiling en verontreiniging van het water te be strijden, om over de verontreiniging van de lucht maar te zwijgen. Het stemt tot droefheid, als men bedenkt, dat bij tijdiger ingrijpen en dat had 60 jaar geleden begonnen kunnen zijn! deze schatten bespaard hadden kunnen worden en deels ten dienst gemaakt aan de schoonheid van het land, bijvoorbeeld aan de monumentenzorg. Nu loopt men het risico, dat de kosten voor de be strijding van de vuilheid van het land, de bevorde ring van de schoonheid in de weg zullen staan. Met in redelijke mate beschikbaar stellen van gelden, staat of valt de monumentenzorg. Het is bij ingewijden bekend, dat bij de laatste Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen, belast met de monumentenzorg, de financiële consequenties van de vaststelling der monumentenlijsten zwaar wogen. Wanneer wij het aantal geregistreerde monumen ten zien, zal het wel duidelijk zijn, hoe afhanke lijk deze vorm van schoonheid van ons land is van de financiële middelen, welke hiervoor ter beschik king worden gesteld. Minder geld betekent een voudig verlies, ook van geregistreerde monumen ten, dat wil dus zeggen: een groter deel van ons historisch en karakteristiek erfdeel prijs geven. Een verlies, dat eenmalig is en niet meer goed gemaakt kan worden. Men zou onze Parlementsleden willen voorhouden: „Door het aannemen van de Monumentenwet, hebt gij duidelijk gemaakt, het stijlvolle, historische ka rakter van ons land een eigen hechte plaats te willen geven in onze samenleving. Ge hebt boven dien gewenst, dat een schadevergoedingsregeling in de wet werd opgenomen. Ge weet,, dat de verho ging der lonen aanzienlijke vergroting der kosten in de bouwsector met zich heeft gebracht, mede waardoor de grote achterstand in de restauratie werkzaamheden is ontstaan. Vervallende panden wachten met instorten niet tot de subsidies gevo teerd zijn; om praktisch te blijven zullen wij deze toestand vóór moeten zijn. Daarom zal de Begro tingspost voor de monumentenzorg in overeenstem ming moeten zijn met de reële eisen van de monu mentenwet en de daaruit voortvloeiende monumen tenlijsten". Dergelijke taal zou door het Parlement gezien de reacties in het verleden naar waarde geschat en gewaardeerd worden, volgens onze overtuiging. Wij betreuren alleen, dat deze taal zo nog niet gespro ken is. Er wordt voortgesukkeld met ontoereikende geldmiddelen, waardoor getemporiseerd moet wor den en bovendien een deel van de schoonheid van ons land genadeloos verloren moet gaan. Zo ver zijn wij gekomen, nu wij wèl een Monumentenwet hebben, maar deze wordt niet voldoende gedragen door middelen om deze wet waar te maken. Toch mogen wij nog niet wanhopen, want wie zegt, 58

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1965 | | pagina 24