Amsterdam in het jaar 2000 moet vervullen in de
noordelijke vleugel van de randstad-Holland. Stel,
dat er een nieuw centrum ontworpen zou moeten
worden voor deze miljoenen-agglomeratie, welke
bestuurs-, welke economische-, welke culturele en
woonfunctie zouden beslist in dat centrum een
plaats dienen te vinden, en welke zouden meer
perifeer gesitueerd kunnen worden? Het enige wat
wij met zekerheid weten is dat wij er minder ze
kerheid over hebben dan ooit tevoren. Zo wordt de
aarzeling inzake de moderne vormgeving in het
centrum nog vermenigvuldigd met de onzekerheid
omtrent het toekomstige complex van functies.
Daarmee komen wij terug op ons uitgangspunt: dat
wereldberoemde stadsbeeld van individuele huizen
met hun rijke toppen en puien langs de Amster
damse grachten en straten. In het voorgaande werd
betoogd dat de keuze of dit cultuurmonument in
stand gehouden dan wel in de komende decennia
bij stukjes en beetjes „geamoveerd" zal worden, de
spil is waarom, bestuurlijk gezien, het gehele bin-
nenstadsvraagstuk draait. Architectonisch bestaat er
geen overtuigend alternatief, zelfs geen overtuiging
dat er in de huidige situatie een redelijk alternatief
geboden kan worden.
Uit het een en ander voljgt dat handhaving van
dit stadsbeeld in zijn totaliteit en zoveel mogelijk
in zijn karakteristieke samenstellende onderdelen
de enige logische, en de enige overtuigende norm
is die gehanteerd kan worden in het voortduren
de, onvermijdelijke, zelfs noodzakelijke transfor
matieproces dat de stad moet ondergaan om in
het leven te blijven. Dat hier een bron van con
flicten ligt is evident. Deze komen in de eerste
plaats tot uiting aan de voeten en aan het hoofd,
aan de puien en toppen. Een moderne winkelpui
is nu eenmaal een mode-artikel dat periodiek ver
nieuwd moet worden om de aandacht te blijven
trekken. Er zijn voorbeelden die de mogelijkheid
aantonen om, zonder omzetverlies, bij de restau
ratie van een oud winkelpand weer een kleinere
roedenverdeling toe te passen inplaats van grote
etalageruiten. Dat zullen echter waarschijnlijk uit
zonderingen blijven: in de echte city-winkelstraten
is het bonte gedoe van felle lichtreclames en etala
ges de prijs aan schoonheid die voor de welvaart
betaald moet worden. Toch is het ook daar zaak
de grenzen van het toelaatbare in het oog te hou
den. Er zijn delen van de Kalverstraat en de
Nieuwendijk waar niet alleen de puien modern zijn,
maar ook de smalle huizen geheel plaats gemaakt
hebben voor grotere winkelpanden uit de laatste
veertig jaar, die elkaar met succes overschreeuwen
in lelijkheid. Daar is het typisch Amsterdamse uit
het straatbeeld verdwenen: het kon evengoed een
winkelstraat in een van de tientallen verfomfaaide
provinciesteden zijn waarvan alleen de plattegrond
nog aan hun afkomst herinnert. De wel eens ge
uite bewering dat men de gevels boven de etalages
niet opmerkt geldt alleen voor zeer reumatische
en kortzichtige lieden: wie in staat is om zich heen
te kijken ziet hoe het ritme der toppen, de verhou
dingen der oude huizen en hier en daar een goed
herstelde gevel in het bochtige verloop der middel
eeuwse straat net dat accent aan de winkeldrukte
geven waaraan men Amsterdam herkent.
In dit verband verdient het onlangs gereedgeko
men kantoorgebouw aan het Rokin van Lissone
Lindeman de aandacht. Daar stonden twee oude
huizen, nr. 54 vermeld op de rijksmonumentenlijst,
nr. 56, een halsgevel, niet. De bedoeling was aan
vankelijk de toch reeds onherkenbaar veranderde
begane grondruimten te verenigen. Hiervoor kon
nr. 56 worden gesloopt. Nr. 54 bleek constructief
te slecht om toen overeind te blijven. Tenslotte
werden beide gevels herbouwd, waarbij de een, die
aanzienlijk lager was, met een verdieping werd ver
hoogd. De begane grondruimte is nu samengetrok
ken achter een gemeenschappelijke, modieus schuin-
inspringende etalagepui, van boven afgesloten door
een nogal opzichtige brede band van gepolijst mar
mer. Als architectonisch element in de gevelwand
heeft de pui niet veel om het lijf, het zal zeker
54
Van Rokin 54 en 56 werden de gevels herbouwd boven een
moderne pui.