Dat is in Amsterdam nergens zo duidelijk gedemon streerd als aan de Zandhoek, de rij 17de eeuwse huizen aan het eind van het Realeneiland. Hoe wel door de aanleg van de Westerdoksdijk in 1834 het vrije uitzicht van de Zandhoek op het IJ werd onderbroken heeft het spoorwegviadukt de weste lijke eilanden verder geïsoleerd van de stad, zodat het eilandkarakter van deze uithoek van de bin nenstad is gebleven. Bickerseiland en Realeneiland liggen daarom niet alleen wat hun situatie betreft tussen de binnenstad en het havengebied in, en hoewel er door de gedaanteverwisseling van de laatste eeuw veel moois verloren ging, kan tegen de moderne bedrijfsgebouwen die hier komen moeilijk bezwaar worden gemaakt. Het Prinsen eiland blijft echter gespaard, mettertijd zullen de loodsen op de walkanten verdwijnen, zodat het markante pakhuizen-blok weer beter tot zijn recht komt, en door een gelukkige samenloop van om standigheden is ook de Zandhoek aan de sloper ontkomen. Dat gevaar was acuut in 1940 toen de rij bouwvallige, onbewoonbaar verklaarde panden plaats zou maken voor de uitbreiding van een daarachter gelegen fabriek. In de krant sloeg M. G. Emeis alarm en met succes: de gemeentelijke mo numentenlijst bood een tijdelijke bescherming. In 1949 kocht de Vereniging Hendrick de Keyser Zandhoek 4 aan. Definitief keerde het getij pas toen de nu overleden architect W. D. Wouters, be koord door de sfeer van het verlaten, afgelegen buurtje bij de haven, voor een paar duizend gul den Zandhoek 2 kocht en in 1953 begon met de restauratie. Er kwamen meer belangstellenden, er werd subsidie verleend, en nu zijn in het eerste blok tussen de Realengracht en de Taanstraat zes huizen met hoge houten puien en houten stoepen geheel hersteld en opnieuw bewoond. Van een ver waarloosde en vergeten uithoek is de Zandhoek een gezocht woonbuurtje geworden. Ook het twee de blok, nrs. 8—14 bevattend, leeft op. De Mij tot Stadsherstel kocht nr 13, dat inmiddels gerestau reerd is, en nr 14, het door de roman van Jan Mens bekende café ,,de Gouden Reael". De British American Tobacco Co. herbouwde de panden 8 en 9 zodanig dat zij passen in de gevelwand, en gaf nr 10 ten geschenke aan de Stichting Diogenes. Nr 11 is ontruimd en wacht op restauratie, nr 12 is nog bewoond. Op het ogenblik is de restauratie gaande van nr 10. Dit pand, daterend uit de 17de eeuw, werd in 1792 voor 2650,— aangekocht door de houtvlottersbaas Jacob Olie, die meerdere hui zen in de omgeving bezat. De historie van het huis en zijn bewoners is be schreven in de jubileumuitgave 1960 van het Ge nootschap Amstelodamum, waarin een keuze werd gepubliceerd van de foto's die een andere Jacob Olie, achterkleinzoon van de koper, in de jaren 1860—1904 van de stad maakte. De Zandhoek is tot ver in de vorige eeuw een buurt geweest van mensen die een redelijk bestaan in de haven en op zee verdienden. Toch woonden zij benauwd: de huizen waren, waarschijnlijk van het begin af, door meerdere gezinnen bewoond die elk een of twee kamers in huur hadden, de kelders meegerekend. Uit het bevolkingsregister blijkt dat het huis nr 4 eens tegelijk elf gezinnen herbergde. Er is weinig fantasie nodig om zich de hygiënische omstandig heden voor te stellen. Dat de Zandhoek evenals vele andere buurten in oud Amsterdam op het eind de vorige eeuw sociaal achteruitging en toen ver waarloosd werd is grotendeels toe te schrijven aan de verhoging der wooneisen. Zelfs de nu onvolwaar dig geachte woningen in de 19de eeuwse wijken van twee kamertjes, kabinet en keuken, of kamer met alkoof en keuken, betekenden toen een voor uitgang: zij hadden, hoe summier ook, een afge schoten toilet en een afzonderlijke keuken. Hendrik Olie, die Zandhoek nr 10, genaamd het huis de Gildos, uit de boedel van zijn ouders kocht en in 1805 voor zich liet verbouwen, kon het wat ruimer doen. Wel bleef de kelder afzonderlijk ver huurd, evenals het benedenhuis dat een eenvou dige empire-pui kreeg, met een overeenkomstig interieur. De voorkamer werd voorzien van een planken plafond tegen de balken, beschilderd met een allegorische voorstelling, de achterkamer kreeg een stucplafond. In de bovenwoning, twee verdie pingen met zolder, ging de huisheer zelf wonen. Ruim een eeuw hebben leden van de familie Olie daar gewoond. In 1910 overleed de legendarische tante Stijntje Olie, de laatste van de vroegere def tige bewoners. Het huis werd verhuurd, en na de oorlog in bouwvallige staat verkocht. De restauratie die onder leiding van de gemeente lijke monumentenzorg wordt uitgevoerd, betekent in de eerste plaats constructief herstel. Enkele maanden na het begin van het werk zag men van het huis niets meer dan de scheefhangende balklagen met een paar stukken vloer. De kap, de voor- en achtergevel, de trappen en binnen wanden moesten geheel worden vernieuwd. Het viel mee dat de fundering, de bouwmuren en de balken nog goed bleken te zijn. De indeling en de afwerking gaan in hoofdzaak terug op de ver bouwing - 1805: een kleine benedenwoning en een ruime bovenwoning. De kelder wordt niet meer afzonderlijk verhuurd, maar staat de beide bewoners als bergruimte ter beschikking. De be nedenwoning herkrijgt haar empire-karakter, het beschilderde plafond is gerestaureerd en zal weer worden aangebracht, keuken en toiletruimte wor den ter weerszij van het kleine binnenplaatsje uit gebouwd. De bovenwoning, met een schildersate lier in de kap, zal evenals dit het geval was na de verbouwing - 1805, veel van het oorspronkelijke 17e eeuwse karakter behouden doordat de balkla gen met kleine consoles in het zicht blijven. De indeling in voor- en achterkamer op elke ver dieping ligt in de afmetingen van het huis be sloten: het zijn sobere, robuuste ruimten die de 138

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1965 | | pagina 20