bloemlezing samen te stellen van sombere geluiden
over de toekomst van de oude stadskernen in het
algemeen, en dan heeft „oud" niet eens de beteke
nis van „enkele eeuwen", maar van „daterend van
vóór 1914". Men behoeft slechts enkele interna
tionaal voorkomende verschijnselen als absoluut
geldend en bepalend te beschouwen om te komen
tot een toekomstbeeld voor de grote steden waarin
het centrum een hopeloos verziekte plek gaat vor
men, de vergaarplaats voor armoede en misdaad,
onbereikbaar voor het verkeer, gedoemd om ver
der af te sterven omdat de vitale economische func
ties zich verplaatsen naar gespreide winkelcentra,
naar nieuwe zakenwijken en naar industrieterrei
nen, terwijl de beter gesitueerde bevolkings
groepen een beter woonmilieu vinden in tuinste
den, forensengemeenten, kortom „sub-urbs". De
symptomen zijn overal waar te nemen, maar ook
overal anders gevarieerd. In de grote Amerikaanse
steden speelt bijvoorbeeld het rassenvraagstuk er
doorheen: het zeer hoge geboortecijfer van de
stedelijke negerbevolking veroorzaakt een bevol
kingsexplosie in arme binnenstadsbuurten, met het
gevolg dat de omwonende blanken uitwijken naar
de suburbs, en zich het beeld gaat aftekenen van
neger-binnensteden met blanke buitenwijken, waar
door allerlei centrale cityfuncties die gevoelig rea
geren op rassenvooroordelen, in een ongunstige
situatie komen.
In Amsterdam neemt een ander probleem thans
een in het oog lopende plaats in, namelijk de
bouwvalligheid van vele panden die architecto
nisch van belang zijn. Dit is des te gevaarlijker om
dat ten aanzien van de dreiging van de „rottende
stadskern", een cultureel waardevolle bebouwing
in een hechte, samenhangende structuur, wel de
sterkste tegenkracht is die men zich kan voorstel
len. Elk oud-Amsterdams huis dat bezwijkt, en een
lege plek of een afgeknot onderstuk achterlaat,
betekent een verzwakking van de algemene weer
stand, een opening voor verder voortwoekerend
verval, elk pand dat hersteld wordt en een nieuwe,
passende functie krijgt, betekent een stukje ge
nezing dat haar werking in de omgeving doet
voelen.
Het gaat werkelijk niet om „schilderachtige gevel
tjes" waar velen met een niet altijd welwillende
oppervlakkigheid over praten, het gaat om de tota
liteit van de stadskern bij elke incidentele sloping
of restauratie.
Stadskernvernieuiuing in het klein: de Zandhoek
Wanneer wij deze beschouwing over stadskernver-
nieuwing in het groot, met de aanpak van Brussel
en Warschau in gedachten, besluiten met een be
schrijving van enkele grondige woonhuis restaura
ties in Amsterdam, dan zijn deze voorbeelden be
doeld als partes pro toto, als onderdelen die voor
het geheel tekenend zijn.
137
Zandhoek 27, een getochte woonbuurt en een sieraad van de
stad; voor het herstel (beneden) een vervallen achterbuurt.
(foto's: Bureau Monumenlenzorg)