potentiële ruimte. Hierdoor komt de eerste doel
stelling van de vernieuwing in de pentagoon, na
melijk om het inwonertal dat van ruim 154.000 in
1900 gedaald was tot pl.m. 64.500 in 1962, weer op
te voeren tot 100.000, danig in het nauw. Men
wil in de pentagoon alles tegelijk: meer bewoners,
meer groen, meer auto's, meer dure kantoren, meer
bestuursgebouwen, meer open ruimte. Of op deze
wijze een stadscentrum zal ontstaan waar het goed
wonen en plezierig werken is, valt te betwijfelen.
Het vooroorlogse Brussel had een bepaalde gezel
ligheid. Het was druk, rommelig, hier haveloos en
daar duur, het was, om het onvriendelijk te zeg
gen: imitatie-Parijs, maar het had toch een eigen
sfeer in de binnenstad. Desondanks liep het inwo
nertal terug: wie het betalen kon zocht een wo
ning in de buitenwijken, in de buurt van het
Soniën of het Ter Kamerenbos. Nu beoogt het richt-
plan een vrij sterke herbevolking. Dat is opzichzelf
een onmiskenbaar juiste stelling. De city die
's avonds in eindeloze verkeersopstoppingen leeg
stroomt, en waar alleen enkele conciërges blijven
wonen, is een stedebouwkundig schrikbeeld. Ook
bij de herbouw van Londen en Rotterdam is men
tot het inzicht gekomen dat een bruikbaar stads
centrum een krachtige woonfunctie moet hebben.
Maar wat zal de vernieuwde pentagoon voor aan
trekkelijks hebben om tienduizenden nieuwe be
woners naar zich toe te halen? Men zal er in
torenflats kunnen wonen, met het uitzicht op an
dere torenflats, en op de grond een onvoorstelbare
hoeveelheid auto's. De levendigheid, de afwisse
ling, de vele kleine gespecialiseerde winkels, restau
rants en dergelijke, de sfeer van een historische
structuur en bebouwing, al die elementen die sa
men de attractie van een binnenstad vormen en
het milieu bepalen waarin culturele en centrum
functies kunnen gedijen, dat alles verliest, op het
eiland van de Grote Markt na, zijn samenhang en
zijn plaats.
De kans is bovendien groot dat niet-winstgevende
delen van het richtplan lang op realisering zullen
wachten de in 1952 gereedgekomen spoorweg
verbinding tussen Noorder- en Zuiderstation heeft
ook een halve eeuw gekost en dat er dus tussen
de hoge nieuwbouw uit hun verband gerukte brok
ken oud-Brussel, niet mooi of sfeervol maar wel
verkommerd, zullen blijven staan als toevluchts
oord voor kleine, marginale industrieën en zwak-
sociale bewoners.
De bruisende bouwactiviteit van Brussel heeft iets
fascinerends. Er is met veel elan een begin gemaakt
met de vernieuwing van de stadskern. Bij nadere
beschouwing bevat het toekomstbeeld dat zich af
tekent echter zoveel onzekers en zoveel tegen
strijdigheden dat het toch geen inspirerend voor
beeld geeft.
Warschau
Voordat wij terugkeren naar het Amsterdamse
binnenstaclsvraagstuk is het wel de moeite waard
stil te staan bij een stadskern-vernieuwing die
van ideeën is uitgegaan welke vrijwel volledig te
genovergesteld zijn aan de Brusselse, namelijk
de herbouw van het centrum van Warschau. De
gegevens hierover zijn geput uit het boek „Die
Altstadt in Warschau", door Jan Zachwatowicz en
Piotr Bieganski, uitgegeven in 1956 door de Ver
lag Budownictwo i Architektura in Warschau.
De naoorlogse politieke verhoudingen hebben de
gruwelijke verwoestingen die de tweede wereldoor
log in Polen veroorzaakte, en de wijze waarop
het herstel werd aangepakt, goeddeels aan de
aandacht in Westeuropa onttrokken. Een van de
zwaarst getroffen steden was Warschau. Men kent
hier de geschiedenis van de opstand in het
Ghetto in april-mei 1943, die na een heldhaftige
verdediging eindigde met de totale verwoesting
van deze wijk.
Volgens de telling van 1931 waren van de 1.178.914
inwoners ruim 30% Joden, en sprak 28,4% Jid
disch inplaats van Pools. De slag om het Ghetto
was echter niet de enige beproeving van de stad.
In september 1939 capituleerde Warschau pas na
drie weken verbitterde gevechten, toen er geen
munitie, geen voedsel, water en licht meer was, en
in augustus 1944, bij het naderen van de Rus
sische legers kwam heel Warschau in opstand on
der generaal Bor-Komorowski. Na twee maanden
straatgevechten moesten de Poolse verzetsstrijders
zich overgeven. Pas in januari 1945 trokken de
Russen de verlaten ruines van Warschau binnen:
de Duitsers hadden na de capitulatie van de ver
zetsgroepen wat er restte van de bevolking deels
verjaagd, deels jraar concentratiekampen gede
porteerd en vervolgens de belangrijkste gebouwen,
voor zover deze nog overeind stonden, te beginnen
met het vroegere koninklijke paleis, stelselmatig
met springladingen vernield. Men zou deze daad
kunnen vergelijken met de systematische verwoes
ting van Carthago en Jeruzalem door de Romei
nen. Zó voelden het de Poolse architecten en mo-
numentzorgers toen zij onmiddellijk na de bevrij
ding de bergen puin zagen waar de monumenten
van Polen's historie en bouwkunst hadden ge
staan. Het toen genomen besluit om de middel
eeuwse stadskern weer in zijn oude vorm te her
bouwen, was een emotioneel besluit, een uiting
van verbeten protest tegen de verwoesting. Zeker
had het in 1945, toen de problematiek der door
cityvorming en autospringvloed verstikte stads
centra zich nog niet in zijn huidige omvang had
gemanifesteerd, zakelijk gezien voor de hand ge
legen om zoals in Rotterdam en verschillende
Duitse steden is gebeurd, een nieuwe stratenstruc-
tuur en een nieuwe bebouwing te ontwerpen.
De Warschause „Altstadt" is niet te vergelijken
met de pentagoon van Brussel en de binnenstad
van Amsterdam; het is een gebied van 350 bij
252 meter binnen de vestingmuren, pl.m. 8,8 ha,
132