dan Berlage, zoals het Arti-gebouw aantoonde en bewezen daarin de technische mogelijkheden van de materialen goed te kennen, maar zij werkten vervol gens de constructie geheel weg achter pleister en verf. Zo is in de Arti-gevel alleen aan de hardstenen ven sterbanken het materiaal te herkennen, en aan de fraaie nieuwe naamplaat boven de ingang, die een voorganger had van geschilderd hout. Verder zijn de materiaalverschillen consequent weggeschilderd, en kan men hoogstens raden welke lijsten en andere onderdelen van hout en welke van metselwerk of natuursteen zijn. Zo bleek pas tijdens de werkzaam heden dat de medaillons van Strackee in zandsteen zijn uitgevoerd, maar de vier beelden in hout. Dit had echter wel belangrijke gevolgen gehad voor de staat van conservering. Dt basreliëfs leverden geen moeilijkheden op: enkele afgebroken scherven konden worden gerepareerd, daarna werden ze schoonge maakt en opnieuw geschilderd. De beelden waren er echter ernstig aan toe. Vanaf de straat was al te zien dat er enkele uitstekende handen ontbraken. Voorzichtig werden de beelden in februari van dit jaar door een kraanwagen van hun plaats getild en overgebracht naar het atelier van de beeldhouwer P. Kusters, waar zij eerst langzaam in een onverwarmde ruimte moesten drogen, om te voorkomen dat het kletsnatte hout verder zou gaan openscheuren. Daarna kon de dikke koek verf en vuil met een afbijtmiddel worden weekgemaakt en ver volgens weggeschraapt. Pas toen het hout bloot lag, was het mogelijk de structuur te onderzoeken en de volle omvang van de schade vast te stellen. Strackee heeft een procédé gevolgd, dat in zijn tijd gangbaar was in de ateliers voor kerkbeelden. Daarbij werd het beeld niet uit één blok gesneden, maar opgebouwd uit stukken hout, pl.m. 6-10 cm. dik en verschillend van lengte en breedte, die aan elkaar werden gelijmd en waar nodig met houten pennen een extra bevestiging kregen. Dit had het voordeel dat het beeld kon „ademen1', het was hol en van achteren open, zodat het met vochtig of droog weer wat uitzetten of krimpen kon zonder te scheuren. Voor een zo aan wind, vorst en regen blootgestelde situatie als daar boven aan de gevel van Arti, was deze werkwijze natuurlijk riskant, maar Strackee heeft gepoogd de risico's op te vangen door de ge vaarlijkste plekken met dunne platen lood te bedek ken, die geheel in de vorm werden geklopt en ver dwenen onder de verflaag. Deze veiligheidsmaatregel is echter onvoldoende geweest, het hout is toch gaan werken, de naden zijn opengetrokken, zodat het water kon binnendringen. Daardoor werd, in letterlijke zin, de deur geopend voor het rottingsproces, en bovendien voor het uit hun verband raken van de beelden. Zoals in het voorgaande reeds is vermeld, heeft in 1894 een grondige verbouwing plaats gevonden onder leiding van de architecten A. C. Bleys en H. P. Ber lage. Daarbij zijn in het interieur waardevolle ruimten tot stand gekomen, met name de sociëteit en het trappenhuis, maar de verandering aan de gevels moesten bij de recente restauratie weer ongedaan gemaakt worden. Bij deze gelegenheid zijn waar schijnlijk ook de beelden onder handen genomen. Uit het onderzoek bleek namelijk dat men geprobeerd heeft het openkieren en loswerken van de stukken hout tegen te gaan door er gewone draadnagels door heen te slaan. Dit moet gebeurd zijn nadat de beelden al tientallen jaren buiten hadden gestaan, omdat verschillende delen ten opzichte van elkaar al enigs zins waren verschoven. Zeker zijn de beelden toen niet van hun plaats geweest, men heeft de reparaties op de steiger uitgevoerd, slordig en ruw, en daarna zijn de beelden weer geschilderd. De ijzeren spijkers hebben hun uitwerking niet gemist, en die uitwer king was even rampzalig als die van roestend ijzer werk in een muur. Zonder het verder uiteenwijken van de beelden te stuiten, zijn de spijkers vastgeroest in het hout. Zwaar gehavend waren voorts de voetstuk ken, die wel door een strip lood opzij werden be- 114

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1964 | | pagina 16