Toen dan ook deze zomer B. en W. een wijziging
voorstelden van de „Verordening tot vaststelling van
voorschriften ex art. 43 Woningwet voor de oude
stad", waarbij verschillende bepalingen in verband
met de veranderde omstandigheden werden aange
scherpt en uitgebreid, bevatte dit voorstel ook een
aparte verbodsbepaling voor het stallen van motor
voertuigen op onbebouwde erven die in verbinding
staan met bepaalde straten evenwel met een vrij
stellingsbevoegdheid voor B. en W. Tegen dit laat
ste rees verzet in de gemeenteraad. Men vreesde dat
deze vrijstellingsmogelijkheid niet alleen zou dienen
om een aantal oogluikend toegestane gevallen te
sanctioneren, maar ook het begin zou worden van
een niet meer te stuiten erosieproces dat uiteinde
lijk de binnenstad van haar belangrijkste groen-
reserve zou beroven. Met 23 tegen 17 stemmen werd
een motie aangenomen die de vrijstellingsbevoegd
heid schrapte ten aanzien van de zg. keurblokken.
Duidelijk sprak de meerderheid in de raad zich hier
mee uit voor het behoud van de grachtentuinen.
Door dit besluit werd weliswaar een acuut gevaar
gekeerd, maar is het vraagstuk van de groenvoor
ziening in de oude stad uiteraard niet opgelost.
Daarvoor is heel wat meer nodig. Een bepaald per
centage van het oppervlak te bestemmen voor tui
nen en plantsoen, zoals in een uitbreidingsplan, zal
in de binnenstad onmogelijk zijn. Wel is het moge
lijk en dringend nodig handhaving, uitbrei
ding en verbetering van het bestaande groenareaal
tot een punt van stedebouwkundig binnenstadsbe-
leid te maken. Dit betekent dat het bouwen op
open erven rigoureus moet worden beperkt, dat
nieuwe achtergevelrooilijnen vastgesteld moeten
worden, dat de toegestane bouwhoogte aan binnen
terreinen moet worden verlaagd, dat aan het voor
schrift om open erven als tuin aan te leggen en te
onderhouden strak de hand wordt gehouden, dat
clandestiene en later bij tijdelijke vergunning geto
lereerde uitbouwsels worden afgebroken, kortom:
dat het welstandstoezicht even krachtig aan de ach
terzijde als aan de voorzijde van de bebouwing
wordt uitgeoefend. Nuchter beschouwd zijn dit geen
revolutionaire verlangens. In de naoorlogse wijken
is het allang zo dat door de open bebouwing het
verschil tussen voor- en achtergevel verdween. Daar
kan men dergelijke zaken in het uitbreidingsplan
en de bébouwingsvoorschriften regelen. De oude
stad biedt met haar versnipperde eigendommen en
bestaande rechten veel minder administratief hou
vast. Toch zal het nodig zijn het apparaat van be
palingen, voorschriften en controle zodanig te her
vormen dat de bescherming van de groene ruimten
en hun architectonische begrenzing in de binnen
stad even effectief wordt als in de tuinsteden. In de
binnenstad is het groen schaarser maar door de ver
keersintensiteit minstens zo noodzakelijk.
In dit opzicht is het belangrijkste deel van de stad
een achtergebleven gebied. G.B.
H-ET.r2.fc_M S-EHSOE-ZT
Dank zij de 17de eeuwse Willekeuren heeft het bouwblok Herengracht, Reguliersgracht, Keizersgracht, Vijzelstraat nog een
weldadige tuinruimte. De witte stippen op deze en de vorige tekening duiden de monumenten aan.
Tekeningen C. W. Schaling, arch. B.N.A.)
93