Groenvoorzienin
Hij geeft bij zijn ontwerpen met nadruk de vol
gende verantwoording: „Als hoofdmotief heeft bij
de ontwerper geleefd de wens op duidelijke en aan
sprekende wijze te laten zien hoe Alkmaar er in dit
deel van de stad uitgezien zou hebben als ons voor
geslacht wat zuiniger met de mooie karaktervolle
straat- en grachtwanden was omgesprongen.
Niet bedoeld is met deze fotomontages een restau
ratieplan uit te beelden; wat U voor U ziet is de
uitbeelding van de volgende opzet:
1. Behoud van een oud Alkmaar's stadsdeel waar
voor het navolgende geslacht het huidige dank
baar zal zijn.
2. Restauratie en gedeeltelijke restauratie, waar
nog mogelijk.
3. Vervanging van onherstelbaar-beschadigde gevels
door andere, meer passende, in oudere of nieu
we stijl.
4. Wijziging van gevels, die in het geheel niet in
het straatbeeld passen d.m.v. vervanging van
raam- en deurpartijen, daken, enz."
Niet aan Oud Alkmaar of aan welke andere ver
eniging of organisatie ook is de beslissing over de
vraag of Alkmaar een levendige oud-Hollandse
stad zal blijven, maar deze beslissing ligt bij U,
dames en heren raadsleden, mede geadviseerd door
Uw voorzitter.
Hem zouden wij een gebeurtenis uit 1805 in her
innering willen brengen. Het was in dat jaar dat
Napoleon de gezant van de Bataafse Republiek
Rutger Jan Schimmelpenninck bij zich ontbood en
bij die gelegenheid geld van de Republiek eiste
onder de bedreiging, dat bij weigering de dijken
van deze lage landen zouden worden doorgestoken!
De gezant, dit dreigement aanhorende, wendde zich
tot de keizer met de woorden: „Dit zal onder Uw
regering nooit gebeuren!"
Het bestuur van Oud-Alkmaar, met het oog op de
bedreiging van de oude binnenstad, wenst-de woor
den van de gezant tot de zijne te maken en ze over
te reiken aan de voorzitter van Uw raad, opdat
Alkmaar zijn karakter van Oud-Hollandse stad zal
behouden en een plaats moge blijven waar de bur
gers graag wonen en de toeristen graag vertoeven.
H. RINGERS, voorzitter
JOH. POSTMA, secretaresse
De Alkmaarse Courant berichtte begin september
dat de dempingsplannen voor de Kooltuin wanke
len. Er zouden technische moeilijkheden zijn, bene
vens een veranderd inzicht inzake de wenselijkheid
van de doorbraaknaar de Laat. De in het hier
boven afgedrukte adres van „Oud-Alkmaar" en de
bijbehorende fotomontage ontwikkelde ideën over
de regeneratie-mogelijkheden van het schilderach
tige grachtje krijgen daardoor een grotere betekenis.
In een modern uitbreidingsplan hoort „groen". Het
is de enige kleur op de kaart die correspondeert met
wat er komen gaat: plantsoen, gazon en tuinen.
Bij een milieu waar mensen gaan wonen en werken
wordt dit tegenwoordig noodzakelijk geacht, en
niemand maakt bezwaar tegen de aanzienlijke kos
ten, direct voor aanleg en onderhoud, indirect door
reservering van kostbaar terrein. Vergeleken met
de 19de-eeuwse eigenbouwers-stadsuitbreidingen
waarin ook de openbare parken' door particulier
initiatief moesten ontstaan, betekent dit een enor
me vooruitgang.
Of het ten opzichte van de stadsdelen van vóór 1800
nu een geheel nieuwe verworvenheid is, dan wel
een herwonnen inzicht, is een andere vraag. Bekij
ken we de kaart van Cornelis Anthonisz, dan blijkt
er zelfs in de compact gebouwde en ommuurde mid
deleeuwse stad nog heel wat groen aanwezig te zijn
geweest in tuinen en kloosterhoven, en wie hele
maal buiten wilde zijn kon toen van elk punt in de
stad in een kwartier een poort bereiken. Daarbuiten
was het ongerepte polder- en plassenland. De stads
uitbreidingen van rond 1600, aan de westzijde het
eerste stuk Herengracht en de Langestraat, aan de
oostzijde de Lastage, zijn nog middeleeuws in hun
verkaveling; in de Lastage zelfs grilliger en onregel
matiger dan in de oudste kern.
Met de aanleg van de grote grachtengordel is de
groenvoorziening echter 'n wezenlijk element gewor
den van de stelselmatige stedebouwkundige aanleg.
Dat geldt in de eerste plaats de grachten tuin en die
volgens de zg. Willekeuren van 1615 en 1663 on
bebouwd moesten blijven op een laag tuinhuis
na maar ook de boombeplanting langs de grach
ten, waarvoor eerst linden en later iepen werden
gebruikt. Toen aan het eind der 18de eeuw de aan
leg voltooid en volgroeid was met de Plantage als
recreatieruimte binnen de wallen, de boombeplan
ting buiten de poorten (waarvan het Leidsebosie
een restant vormt)de statige bomenrijen langs de
Buitensingel en op de bolwerken zelf, toen was Am
sterdam een stad vol groen. Zelfs de goedkoop aan
gelegde Jordaan had allerlei tuintjes en hoven tus
sen de overwegend lage huizen.
Of deze groenvoorziening volgens de tegenwoordig
gehanteerde normen voldoende was voor het inwo
nertal van 200.000, zou nog bezien moeten wor
den, zeker is echter wel dat het voor die tijd een
grote rijkdom vormde waarmee in de vorige en deze
eeuw uitermate slordig is omgesprongen. In de