alle euveldaden opsommen, die van de meest belang
wekkende, en misschien ook wel de mooiste stad ter
wereld een „moderne wereldstad" moesten maken.
We vermelden er slechts enkele, maar willen eerst
eens heel duidelijk vaststellen wat de diepere oorzaak
is, in bijna alle gevallen, van die nutteloze vernieling
van oude cultuurwaarden, waaraan onze tijd veel
meer lijdt dan enige vroegere periode. Die oorzaak nu
is een minderwaardigheidscomplex geënt op gebrek
aan aesthetisch inzicht. De Italianen geven graag dik
op over de grootheid van Rome, over de geweldige
waarde der italiaanse cultuur door alle eeuwen heen.
Maar ze geloven er niet werkelijk aan. Wanneer men
aan een Romein, ook een „ontwikkelde" Romein,
de Piazza Farnese kon laten zien met dat paleis
Farnese, dat waarschijnlijk het meest volmaakte voor
beeld van hoogrenaissance-architectuur is en on
middellijk daarop een of ander pompeus plein in
Buenos Aires of een andere zuidamerikaanse stad, dan
kan men er bijna zeker van zijn, dat hij zal zeggen:
„Goed, maar dat is Amerika; daar hebben ze geld".
Hetgeen dan wil zeggen: je kunt moeilijk verwachten,
dat Rome kan wedijveren met grote amerikaanse
steden. En helaas hebben de heren, die het voor het
zeggen hadden, nu al bijna een eeuw lang hun best
gedaan om dat ideaal, een Rome dat bijna zo mooi is
als een of andere stad in Zuid-Amerika, te verwezen
lijken. Het is tragisch, tragicomisch, als men wil, maar
het is helaas waar. Had Mussolini nog tien jaar langer
geleefd, dan zouden we waarschijnlijk al zo ver zijn.
En wie dit niet gelooft, wordt verzocht eens te gaan
kijken naar de smakeloze bouwsels aan de voet van
de Capitolijnse heuvel, langs de zogenaamde Via del
Mare en wat hij daar nu ziet, te vergelijken met oude
foto's van diezelfde plaats.
Reeds tegen het einde van de vorige eeuw verdwenen
tal der grote „ville suburbane", de Villa Ludovisi, de
Villa Buoncompagni, de Villa Massimo, de Villa
Patrizi en nog vele andere. Gered werd alleen de
Villa Borghese, waarvan het park tot een stadspark
werd (helaas tegenwoordig voor een groot deel niet
veel meer dan een openluchtgarage) en het „casino"
tot een museum. De vernieling van oude particuliere
parken gaat ook in onze tijd nog onverdroten voort
met het gevolg, dat de stad heel weinig bomen en
groen heeft.
Het feit, dat de ministeries her en der over de stad
verspreid lagen, bleek bijzonder gevaarlijk te worden
toen de auto meer gemeengoed werd. Ambtenaren,
eerst de heel hoge, toen de wat minder hoge en tegen
woordig ook de alleronbeduidendste, gaan per auto
naar hun ministerie, liefst langs de kortste weg en
wanneer die kortste weg ongeschikt is, dan wordt er
nét zolang geklaagd tot er doorbraken, verbredingen
en dergelijke komen en dus weer een stuk van het
oude centrum wordt opgeofferd. In de oude „palazzi"
van dat centrum hebben zich helaas banken en kan
toren gevestigd; het personeel dat daar werkt en de
mensen, die er voor hun zaken komen, verlangen dat
zij vlak voor de deur hun wagen kunnen parkeren,
liefst de hele dag lang. De meeste straten van het
centrum zijn smal en er is een bijzonder gelukkige
verhouding tussen de breedte der straat en de hoogte
der huizen. Daarmee wordt geen rekening gehouden.
Tal van oude straten zijn verbreed, waarbij van de
fraaie bebouwing niets of heel weinig over blijft.
Monumenten, en daaronder verstaat men dan alleen
kerken en bijzonder grootse paleizen, worden „bloot
gelegd", met het gevolg, dat ze plotseling niet meer
groot en indrukwekkend lijken, maar plompverloren
komen te liggen aan een te groot plein, met nieuwe
en te hoge gebouwen. Zulke „monumenten" doen
denken aan oude, een beetje verwelkte erftantes op
wier definitieve ondergang een groep hebzuchtige,
flink uit de kluiten gewassen neefjes zit te wachten.
De grootste fout, die begaan werd, was die van het
„piano regolatore" (stadsuitbreidingsplan) uit de tijd
van Mussolini. Dat plan was op zichzelf al moordend
voor de oude stad, maar bovendien hield men er
helemaal niet de hand aan. Toen het werd afgekon
digd verklaarde Mussolini met een „sneer" in de
richting van lieden, die gevoel hebben voor de waarde
van ons oude erfgoed, dat „de verheerlijkers van oude
sloppen en vervallen krotten" ook bij het ontwerp
gebaat waren; voor hen blijven de „Borghi" bewaard,
de straten die het Sint Pietersplein met de Tiber-
bruggen verbinden". Nog geen halfjaar nadat hij die
rede had uitgesproken begon men juist met het slopen
van die „Borghi", waarvan eigenlijk niets, maar dan
ook niets, is gered behalve de ene, oudste helft van het
Heilige Geesthuis. De enorme straat tussen Tiber en
Sint Pieter is niet alleen een geweldig gat in de be
bouwing ze was ook volkomen nutteloos, omdat er in
die buurt eigenlijk alleen druk verkeer was bij ge
legenheid van grote plechtigheden in de Pieterskerk;
maar dat verkeer bewoog zich in ene richting bij het
begin der plechtigheid en daarna in de andere
richting na afloop, zodat de vijf oude „borghi" het
heus wel konden verwerken. Helaas scheppen brede
straten op den duur verkeer. Het gevolg van die
sloping der Borghi is geweest, dat vlak achter de
Sint Pieterskerk, waar vroeger de Gampagna begon,
al heel ga.uw een armoedige volksbuurt ontstond en
thans ligt de kerk, die eenmaal aan de uiterste rand
van de stad gelegen was, bijna in het centrum
Allerdolst is, dat de nieuwe straat als iets zo prachtigs
en onaantastbaars wordt beschouwd, dat de gemeen
telijke autobussen er niet verkeren, maar zich met
moeite door smalle belendende straatjes wringen
Op precies dezelfde wijze gaf de aanleg van de Via
dellTmpero (thans Via dei Fori Imperiali) waarvoor
een hele heuvel werd weggegraven, aanleiding tot
het ontstaan van een geweldige verkeersstroom, die
eenmaal bij de Piazza Venezia gekomen, zich oplost
in een onvoorstelbare chaos. Zodra die straat er een
maal was, begonnen er grote wijken te ontstaan ten
zuiden van het Colosseum en van Sint Jan van Late-
ranen, wijken waar nu in huizen, die allen uit de
laatste dertig jaar dateren, ruim één miljoen „Ro
meinen" wonen. Hetzelfde is bezig zich te herhalen
62