44
(vervolg van blz. 26)
raadslid was erfelijk. De overheidspersonen moesten
Parijzenaars zijn.
Onder Hendrik IV hebben de rijke Lombardijse
geldhandelaren na zich met veel geld te hebben
verzekerd van de stemmen van een aantal raads
leden zich gewend tot de raadsvergadering, met
het verzoek om de voorschriften om in het gemeente
bestuur te kunnen komen, te verzachten.
Provoost Frangois Miron antwoordde op dit ver
zoek snedig: „L'argent n'octroie ni 1'intelligence, ni
le coeur N'oubliez pas que des hommes trans-
planté's ne' prennent aucun soin des monuments qui
n'ont pas ombragé's leurs berceaux." De Lombadjers
kregen slechts één stem.
Dat was in de vroege 17de eeuw en nu zijn er geen
Lombardijse geldhandelaren meer, en de plaatselijke
bevolkingen zijn niet meer zo talrijk autochtoon als
toen, althans het speelt geen zichtbare rol meer. Of
zou het toch Persoonlijk kennen wij vele niet-oorspron-
kelijke stadgenoten, die met hartstocht de schoonheid
van hun stad verdedigen en er wat voor overhebben,
maar of dat nu weer de meerderheid is?
Nee, er zou toch wel wat in Frangois Miron's rede
nering kunnen zitten. Een dieper onderzoek zou in
deze interessant kunnen zijn.
Toen wij met het oog hierop spelenderwijséén gemeente
bestuur onder deze loupe namen, bleek de meerderheid
niet in de betreffende gemeente geboortig te zijn.
Nu begrijpen wij, hoe moeilijk en hoe gevaarlijk het
is, om daar maar meteen conclusies uit te trekken.
Het is natuurlijk wel zo, dat juist monumentenzorg
en ook het gezicht en het karakter van een stad of
dorp, wel te maken heeft met de mate van liefde,
die zij, die het voor het zeggen hebben zo'n stad of
dorp toedragen. Daarnaast is van uitermate groot
belang, of men in het algemeen oog heeft voor de schoon
heid vaneen monument, een stadsgezicht of gehele bin
nenstad. Bij liefde is het vaak een gevolg van het
misschien onbesefte begrip voor deze schoonheid.
Het wat meer bewust aanmoedigen van enig begrip
voor schoonheid zou in ons land (waar dit bij het
onderwijs welhaast onontwikkeld gebied is) beslist
geen kwaad kunnèn.
Misschien zou de eerste winst daarvan zijn, dat er
wat minder uitgesproken culturele domheden gede
biteerd zouden worden in tal van gemeenteraden.
Toen onlangs de monumentenlijst in Den Briel aan
de orde kwam, werden daar in de raad tal van ver
standige woorden aan de betekenis van restauratie
en consolidatie van deze historische stad gewijd,
maar was er ook een geluid van: „wij willen geen
overlast, zaken doen gaat vóór, zet de bijl maar in
al die oude rommel."
In de raadszitting van Amersfoort zei een lid: „Het
is voor ons moeilijk aanvaardbaar, dat een eigenaar
winkelier in de expansie van zijn zaak belemmerd wordt
terwille van een oude daklijst of een paar muurankers."
Deze redenering is even zinloos als, wanneer hem
geantwoord zou zijn: wij laten onze mooie historische
stad niet verknoeien voor het winstbejag van één
tijdelijke kruidenier. Hier is opvoeding nodig. Im
mers het blijkt vaak heel goed mogelijk oplossingen
te vinden, die voor beide standpunten aanvaardbaar
zijn, uiteraard nadat eerst de misverstanden uit de
weg zijn geruimd. In de gemeenteraad van Leerdam
werd het ook bont gemaakt. Daar zei een raadslid
ten aanzien van de monumentenlijst: „De raad
heeft immers de bevoegdheid de minister in over
weging te geven bepaalde panden van de lijst af te
voeren. Als een huis eenmaal op de lijst staat, mag
er niets meer aan gedaan worden."
Ook hier werd, zoals elders in gemeenteraden wel
gebeurt, 's Hertogenbosch ten voorbeeld geroepen,
waar slechts 88 van de 623 voorgestelde panden
zouden zijn geaccepteerd.
Er blijkt wel uit, hoeveel onwetendheid en onzeker
heid er ten aanzien van deze zaken in de raden, en
waarschijnlijk onder de burgerij, heerst.
Reeds verschillende malen is in ons blad aangedron
gen op goede voorlichting bij de aanbieding der
monumentenlijsten aan de raden, die ter zake, aldus
de Wet, gehoord moeten worden. Het is ons bekend,
dat door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
naar deze voorlichting gestreefd werd, helaas zij is
er nog niet en komt in verschillende gevallen te laat.
In tal van gemeenten is door de gemeentebesturen
veel opgevangen. Zo dienen de gemeentebesturen
van o.m. de hiervoor vermelde gemeenten Amers
foort en Leerdam geprezen om hun standvastige
verantwoording van de lijsten; voorafgaande schrifte
lijke en geïllustreerde toelichting, bij voorkeur door
de rijksoverheid, had de taak van de gemeentebesturen
in deze gemakkelijker gemaakt, veel nutteloos gepraat
overbodig en was meer in het belang van de zin van
de monumentenwet geweest.
Wie de persverslagen van de gemeenteraadszittingen
onder ogen krijgt schrikt van de onzin en onwaar
heden, die verkondigd worden door tegenstanders van
monumentenbehoud. Goede voorlichting had dat
ongetwijfeld beperkt.
Een onzer leden uit Canberra, zendt ons de „Can
berra Times" toe, dat een artikel bevat „Philadel-
phia Saves Colonial Heritage", dat in dit verband
wel lezenswaard is. Daarin wordt Philadelphia de
tempel der Amerikaanse onafhankelijkheid genoemd
en wordt gewezen op de bezinning, die daar ineens
is geopenbaard om een ontwikkelingsproject uit te
voeren, de z.g. Society Hill. In plaats van het ginds
niet ongebruikelijke bulldozer-systeem, wil men
honderden historische panden voor nieuwe bewoning
geschikt maken met wederinvoering van zelfs de
kleine achtertuinen. Men wil een halt toeroepen aan
de vlucht naar voorsteden, door de binnenstad weer
comfortabel bewoonbaar te maken met behoud van
de karakteristieke, historische sfeer. Men gaat de
zaak daar aanpakken onder de leuze: „Laat ons
nageslacht geen Amerika na, dat zo vervelend is,
dat het naar Europa moet vliegen om mooie steden
te kunnen zien." Ton Koot