een hedendaagse stadsuitbreiding! Het bezwaar dat
wij tegen Prof. Granpré Molière's Dam-idee hebben
komt, resumerend, hierop neer dat hij uitgaat van
een abstracte conceptie van het centrale plein als
onderdeel van een niet zozeer natuurlijke dan wel
cerebrale „drieklank", en dat hij de realiteit, de in
eeuwen gegroeide en vergroeide werkelijkheid van
het ook zonder trap meest monumentale gebouw van
ons land met zijn omgeving, terwille van deze ab
stracte gedachtenconstructie verwaarloosde. Dat lijkt
ons principieel onjuist, en dubbel onjuist gezien
tegen de achtergrond van de in het voorgaande ge
schetste betekenis van de oude stadskernen in
onze tijd.
En toch is het hier gestelde probleem te belangrijk
om het bij deze afwijzing te laten. Prof. Granpré
Molière stelt voor tegen het paleis aan een vriende
lijke woonhoek, een geheel gesloten patiobouw te
plaatsen. Het is een interessante suggestie, maar op
de verkeerde plaats, want het gesloten blok-karakter
behoort nu eenmaal tot het wezen van dit gebouw,
dat inderdaad geen paleis is en het nooit worden
kan, omdat het altijd het stempel van zijn ontstaan
zal blijven dragen, namelijk van representatieve zetel
van het 17de eeuwse stadsbestuur. Wanneer men
echter doordenkt over de wenselijkheid van een
werkelijk bewoonbare woning voor het vorstenhuis
in Amsterdam, en over de door de schrijver geopper
de mogelijkheid dat het Koninklijk Gezin nog eens
een echt paleis in Amsterdam zou betrekken, dan
rijst de vraag waar dit gebouwd zou kunnen worden.
Nu is het opvallend dat in de gedachtengahg van
de pleinentrits: Stationsplein, Dam, en het toekom
stige stadhuisplein aan Amstel en Zwanenburgwal,
dit laatste niet uit de verf komt. Prof. Granpré
Molière ziet in zijn rangorde van nuttigheid, waar
heid en schoonheid, daar de schone verschijnings
vorm vertegenwoordigd. Nu, dat zien degenen die
iets de opeenvolgende stadhuisplannen weten, er be
paald niet komen.
Wanneer men dan toch de gedachten de vrije loop
laat, en met een pennestreek de Bijenkorf en Peek
rv/TSst
en Cloppenburg doet verdwijnen, dan is het nog
veel eenvoudiger een stadhuis waarvoor nog geen
bouwopdracht gegeven is, weg te denken. Het is een
merkwaardige plek in de stad: zeer centraal, en toch
geïsoleerd. In het eerste wederopbouwplan voor de
Jodenbuurt was het zelfs als eiland gedacht door
het voorstel de in de Waterlooplein veranderde
Leprozengracht en Houtgracht weer open te graven.
Het ligt straks vlak bij de grote uitvalswegen: IJ-
tunnel en Weesperstraat, maar toch terzij van de
verkeersdrukte. Merkwaardig is ook de nabijheid
van de oudste als zodanig gebouwde Protestantse
Kerk, de Zuiderkerk, van de architectonisch be
langrijkste Katholieke Kerk, de Mozes en Aaron,
en van de grote Portugese Synagoge.
Doorgaand op de gedachte van Prof. Granpré Molière
komt men tot de conclusie dat er voor de door hem
gewenste patiobouw als aantrekkelijke woongelegen
heid voor het Koninklijk Gezin geen plaats in Am
sterdam méér geëigend is dan het aangewezen stad
huisterrein: centraal en toch geïsoleerd, in het hart
van de stad en toch zo ruim dat binnen de gesloten
patiobouw een vorstelijke tuin kan gedijen.
En het stadhuis? Aan de Wibautstraat verrijst thans
het enorme gebouw voor de technische diensten. De
snelle groei van de gemeentelijke taken en de te
verwachten verdere groei wanneer de noordelijke
tak van de randstad Holland zijn eigen bestuurs
vorm en apparaat zal krijgen, maken het niet on
waarschijnlijk dat er in de toekomst meerdere van
zulke centrale dienstgebouwen nodig zullen zijn, bij
voorkeur gesitueerd aan grote verkeerswegen even
buiten het centrum. De traditionele gedachte van
het stadhuis als zetel van het stadsbestuur met zijn
organen, komt steeds meer op losse schroeven te
staan. Het is mogelijk dat men straks kan volstaan
met een betrekkelijk bescheiden bestuurscentrum,
een soort hoofdkwartier, en enkele grote admini
stratieve complexen elders. Dan zou het huidige
Prinsenhof nog wel eens veel bruikbaarder kunnen
zijn dan men lang heeft gedacht. En wanneer er een
nieuw, goed bewoonbaar en geregeld bewoond
Koninklijk Paleis aan de Amstel zou staan en het
paleis op de Dam zou, volgens de gedachte van Prof.
Granpré Molière, als ontvangstgebouw gebruikt wor
den, dan is het denkbaar dat ook het gemeentebe
stuur daarvan bij tijd en wijle gebruikt zou kunnen
maken.
Wij geloven eerlijk gezegd niet in de symbolische
pleinen drieklank en nog veel minder in grote sloop-
operaties in de binnenstad. Daarvan kunnen alleen
rampen komen. Maar wij geloven wel aan de nood
zaak van creatieve ideeën die misschien niet direct
realiseerbaar zijn in de vorm waarin zij worden ge
lanceerd, maar die een bevruchtende invloed kun
nen hebben op het enorme werk om de Amsterdamse
binnenstad in haar glorieuze schoonheid lévend te-
houden.
GEURT BRINKGREVE.
43-
31 n