mm
Prof. Granpré Molière zou de Dam aan alle zijden
verruimd willen zien, en verrijkt met een bijzondere
bestrating zonder trottoirs, fonteinen en een ge
deeltelijke boombeplanting. Aan de zuidzijde zou
het gedempte Rokin weer opengegraven moeten
worden terwijl, om het grote plein daar een afslui
ting te geven, een poortgebouw aan het herwonnen
water kan worden gesticht. Terugkomend op het
paleis schrijft hij: Een laatste opmerking. Wat Van
Campen op de Dam heeft gesticht is eigenlijk noch
een stadhuisnoch een paleis: het is een receptiege
bouw. Het kan eenmaal weer van eigenaar verande
ren; het is immers denkbaar dat het vorstenhuis in
Amsterdam eenmaal een echt paleis zou betrekken.
Het huis op de Dam verandert dan van bewoner,
maar niet van bestemming: het zal altijd een niet
licht te overtreffen ontvangst-gebouw blijven. Het
is vooral aan die bestemming dat ik gedacht heb. En
in die gedachte past geen huis zonder een ingang.
Het is vrij gemakkelijk deze visie op het hart der
hoofdstad als een onuitvoerbare fantasie terzijde te
schuiven. Het gaat echter niet om de uitvoerbaar
heid of om de financiën, maar om de juistheid. En
dan wil het ons voorkomen dat Prof. Granpré
Molière de waarschuwing die hij aan het begin van
zijn beschouwing formuleerde over het semi-perma-
nente karakter van de huidige architectuur en stede-
bouw en over de behoedzaamheid die geboden is bij
het doorgeven van de schatten die voorgeslacht ons
naliet, uit het oog verloor toen hij de Dam ging her
scheppen. Een historisch plein een geheel nieuwe
gestalte geven en een centrale trap plaatsen tegen
een oud gebouw, dat kon Michelangelo toen hij het
kapitool herschiep: het is in zijn beperkte afmetin
gen het meest grandioze en met historie beladen
plein van Europa. Maar heeft onze tijd het tref
zekere stijlgevoel van de volgroeide Italiaanse renais
sance en een genie als Michelangelo? Prof. Granpré
Molière heeft in zijn opmerking over het moderne
minderwaardigheidsgevoel dat men door een zekere
grootdoenerij tracht te compenseren, het antwoord
al gegeven. Dat Jacob van Campen als stedebouwer
een kind gebleven is, en dat zulks zo in die tijd lag
lijkt ons voorts een onhoudbare bewering: van Van
Campen zijn geen stedebouwkundige ontwerpen be
kend en de situatie van zijn raadhuis was gegeven
door het verbrande gothische raadhuis en het bij
trekken van de aangrenzende blokken. Hij had de
opdracht een dominerend gebouw te maken temid
den van kleine, individuele huizen, en hoe indruk
wekkend dit was blijkt uit de oude prenten en schil
derijen. Het stedebouwkundig vermogen van Van
Campens tijd kan men gaan zien in de grachtengor
del: kinderachtig is het niet, zelfs in vergelijking met
tffiHÉp
!42
Door zijn architectonische kracht
domineert van Campens monu
mentale schepping nog steeds de
Damal zijn de kleine omringen
de huizen inmiddels vervangen
door grote en weinig-zeggende
gebouwen. De gedachte van
Prof. Granpré Molière om er een
staatsietrap en terzijde een lage
woonvleugel tegenaan te bouwen
tekening blz. 43) zou het-
bouwwerk echter wezenlijk aan
pasten. (foto W. Zilver Rups