we wereldbeschaving projecteert waarin dezelfde drie elementen harmonisch moeten samenklinken en dus niet het functioneel-nuttige van techniek, economie en organisatie overweegt, om niet te zeggen: over heerst, dan praten we over een zó ver toekomstbeeld dat men er voor de huidige noden van de binnen steden geen houvast aan heeft. Het is immers een feit dat hetgeen de continenten thans steeds nauwer samenbindt alleen betrekking heeft op de van huis uit 19de eeuws-Europese methoden van technische wetenschappen, organisatie en economie, dus op het functioneel-nuttige. In Azië, in Afrika en Zuid-Ameri ka worden de eigen vormen van symboliek en schoon heid, het eigen cultuurpatroon dat met name in het Verre Oosten gelijkwaardig naast het Europese kon staan, weggedrukt door de moderne technische orga nisatie. Aan ons Europees erfdeel uit middeleeuwen en renaissance hebben de hongerige massa's der ge kleurde volkeren, die de blanken numeriek steeds verder overvleugelen, bepaald geen behoefte. Het weinige dat zij er uit eigen ervaring en aanschouwing- van kennen, behoort tot het koloniale tijdperk. Van een wereldbeschaving in de door Prof. Granpré Molière geschetste zin zijn de hoofdlijnen nog niet zichtbaar. Daarop kan een antwoord op de vraag of de oude binnensteden nog te redden zijn, niet wach ten. Want dat is niet in de laatste plaats een zaak van snel handelen. In tal van gevallen waar waardevolle percelen bouwvallig zijn geworden moet beslist wor den: herstel, en zo ja, hoe, of slopen en zo ja, wat komt er voor in de plaats. En wanneer men zoekt naar een richtinggevende idee welke voor al die incidentele gevallen een leiddraad zou kunnen geven en dat is nodig om niet een kostbaar erfdeel achte loos aan particuliere baatzucht op te offeren dan zou men het andersom moeten stellen: wil er eens nog sprake kunnen zijn van een toekomstige wereld beschaving waarin symbool-waarden en schoonheids waarden medebepalend zijn naast nuttigheidswaar den, dan moet Europa, dat in de eenwordende wereld een plaats gaat innemen territoriaal verge lijkbaar met de plaats van het oude Amsterdam in de randstad Holland, haar eigen culturele erfdeel zo gaaf, zo sterk en zo overtuigend mogelijk in stand houden. Daarvan is de binnenstad van Amsterdam in haar historische aanleg en bebouwing een onmis baar onderdeel, evenals de kathedraal van Chartres dat is, of de Sixtijnse kapel, of het paleis en de tuinen van Versailles. Toch is met het bovenstaande de gedachtengang van Prof. Granpré Molière over de Dam niet weerspro ken. Wanneer wij in zijn „natuurlijke drieklank" geen sleutel zien die op het slot past dat de deur naar een zinvolle vormgeving van het hart van Am sterdam opent, dan moet er een andere zijn. Ons betoog over het zo gaaf mogelijk instandhouden van de historische structuur en bebouwing is namelijk ook onvolledig; het geeft, hopen wij, een overtuigen de argumentatie om de praktijk tegen te gaan dat onophoudelijk allerwege in de stad fraaie 17de en 18de eeuwse huizen die bij deskundig herstel voor treffelijke woon-, c.q. werkruimte zouden kunnen opleveren, plaats maken voor de huisvesting van be drijven die toch binnen enkele decenniün klem komen te zitten door hun groeiende ruimte en transportbehoeften. Maar in de zone tussen Centraal Station—Dam—Munt (het Waterloopleingebied ligt er wel dichtbij, maar vormt historisch en in feite een soort eiland), daar zijn we in de echte city. De gaaf heid van aanleg eri bebouwing van vóór 1800 is ver dwenen. De woonfunctie zal in het gunstigste geval sterk genoeg blijven Om een 's nachts geheel uitge storven city te voorkomen, doch het zullen vooral winkel- en conciërgewoningen zijn. Inplaats van de vroegere eenheid heeft het transformatieproces van de laatste eeuw een toch ook wel zeer karakteristieke grote-stads-levendigheid doen ontstaan, waarin mooie en lelijke gebouwen door elkaar staan en ook de 19de en 20ste eeuw belangrijke bijdragen leverden, zoals de Beurs, de Nederlandse Bank en Arti. Deze gestadige gedaanteverwisseling kan niet op een bepaald moment tot stilstand komen, maar het is wel duidelijk dat de nog werkelijk fraaie elementen, zoals de gevelrij die uit het water van het Damrak oprijst, de rooilijnen die het vroegere verloop van de Amstelmonding aanduiden, en een paar dozijn oude panden tussen station en Munt die aan de gevelwanden nog een zekere voornaamheid geven en de oorspronkelijke perceelsbreeds markeren in dit ietwat rommelige geheel van uitzonderlijke waarde zijn. Prof. Granpré Molière oppert over de verdere ge daanteverwisseling van de Dam met omgeving een aantal voorstellen die menigeen verschrikt met de ogen zullen doen knipperen, ook al zegt de ontwer per erbij dat de bijgevoegde schetstekeningen niet anders bedoelen te zijn dan een illustratie van de uitgesproken gedachten, geen voorstellen tot uit voering. 40 Het Rokin heeft zijn schoonheid goeddeels verlorenmaar een typische grote- stads-levendigheid verkregen.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1964 | | pagina 22