is veel belangrijker voor de mensen die er dage lijks verkeren en er met een half oog naar kijken dan voor de zomerse toeristen met het fototoestel. Want het is de herinnering aan het vele dat de huidige generatie, die zelf talrijke maatschappelijke structuren uiteen ziet vallen, dankt aan het voorge slacht, en voor het nageslacht wil behouden. Daar bij denkt de één meer aan godsdienstige waarden, de ander aan culturele verworvenheden, een derde aan democratische rechten; en dan blijkt er toch, door de eeuwen heen, een continuïteit te bestaan in het stedelijk bewustzijn die tot verre voortijden terug te voeren is. In zijn betoog over het teloorgaan van het hiër archische wereldbeeld der middeleeuwen schrijft Prof. Granpré Molière: We werden onbehuisden, voortvluchtigen uit de stadontheemden in de kosmos en vreemdelingen voor elkaar. We kunnen wel zeggen dat we van de nood een deugd hebben gemaakt en dat we ons met een onweerstaanbare xuerfdrift op de natuur hebben geworpen. En met succes. Het was wel een uitweg, maar geen uitkomst voor onze vereenzaming. Vandaar het diepe minder waardigheidsgevoel waaronder we lijden en dat we door een zekere grootdoenerij trachten te compen seren. Onze techniek en onze kunst zijn de getrouwe spiegel zowel van het ene als van het andere. Juist in deze verhouding geeft dat restant van ste delijk bewustzijn, zwakke maar nog herkenbare voortzetting van wat een der sterkste bouwkrachten van onze beschaving is geweest, en belichaamd in het geschonden, maar ook nog herkenbare karakter van onze oude steden, een houvast van onschatbare waarde. Die waarde wordt groter naarmate het oppervlak der binnensteden verhoudingsgewijs kleiner wordt in de groeiende en aaneengroeiende stedelijke agglomeraties, waar men zoekende is naar nieuwe bestuursvormen die over de onhoudbaar wordende gemeentegrenzen heengrijpen. De Randstad Holland is voor sommigen nog een schrikbeeld, maar het wordt een realiteit. Het beste wat wij hopen kunnen is een goed gecoördineerd stedebouwkundig beleid dat voor een logische sprei ding en verdeling van de woon-, werk-, en recreatie gebieden zorg draagt, en dat de belangrijkste natuur gebieden in het kader der recreatieve groenvoorzie ningen weet in te passen. Als wij een halve eeuw verder zijn zullen de woonwijken en industriegebie den van de Markerwaard en Flevoland met het Gooi de noord-oostelijke vleugel vormen van een soort superstad die zich verder over Amsterdam voortzet naar de IJmoncl en dan naar het zuiden afbuigt over het vroegere binnenduin tot aan de Rotterdamse agglomeratie. De oude stadskernen, Amsterdam voorop, zijn dan nog slechts kleine eilanden diè aantonen wat eens steden waren, in •een zee van nieuwe huizenblokken, fabrieken, wegen, parken en andere accommodaties. Maar het moeten kernen blijven, sterker nog: ankers in een samenleving die op zovele punten geneigd is tot een amorfe massa te vervloeien. Het betoog van Prof. Granpré Molière verder vol gend lezen wij een wijsgerige bespiegeling over de rangorde en de betrekkingen tussen ons, de mensen, en de dingen. Hij onderscheidt hier de nuttigheids betrekking, de functionele, vervolgens die van de vormgeving, de schoonheid, en tenslotte de symbool waarde, het artistieke Ware. Historisch gezien: in de middeleeuwen lag het zwaartepunt op het symbool, tijdens de zuidelijke Renaissance lag de domi nant op de verschijningsvorm, in de negentiende eeuw viel het gewicht zwaar op de functie. Wij zijn er nog van onder de indruk. Wanneer wij ons dan voornemen deel te nemen aan een grote wereld beschaving dan zullen wij dienen te vermijden op nieuw in een eenzijdigheid te vervallen, maar de volle drievoet aanvaarden als voetstuk van een nieuwe ruimtelijke orde. En hiermee kom ik dan tot Amsterdam terug: wanneer ioe in onze hoofd stuk een wezenlijk grote stad willen zien dan zal niet één plein in het hart voldoende zijn: er zullen dan drie pleinén nodig worden, die zich onderling verhouden als in de bovengenoemde „natuurlijke" drieklank, duidelijk onderscheiden en even duidelijk door dominerende verkeersaders verbonden. Het nuttigheids-plein ziet de schrijver in de zone IJ-Centraal Station, wat een soort stadspoort vormt. De Dam evenwel is voorbestemd meer en meer het symbolische plein te worden, het symbool van het „hier-zijn"het „altijd-samen-zijn" van het Nederlandse volk. Maar verwachten we niet dat de Dam voor ons en voor de vreemdeling de Schoon heid, dat is: onze beschaving, kan vertegenwoordi gen? Dat zit er, naar ik meen, niet in. Daartoe ves tigen we iaat dit betreft de blik, op het Waterloo- plein, het toekomstige Raadhuispleinof het ge heel van raadhuispleinen en -hoven. Hier kunnen wij het betoog van Prof. Grapïé Molière niet meer volgen. Hoe onmisbaar bij de huidige verwarring van begrippen en belangen en het binnenstadsvraagstuk een wijsgerig-bespiege- lende beschouwing als de zijne ook is, een beschou wing die de dingen in een perspectief zet en de actuele verschijnselen waarop men zich van dichtbij blind staart in een groot gedachten-gebouw onder brengt, het verband met de realiteit van nu en hier moet voelbaar blijven. En dat lijkt ons hier te ont breken. De ontwikkeling van middeleeuwen naar renaissance en verder naar de 19de en 20ste eeuw is zeker te zien als een accentverschuiving van symbo liek naar schone verschijning naar nuttige functie. Maar wanneer men tegen deze achtergrond een nieu- 38 Hiernaast boven): Gaaf is de gevelrij boven het water van het Damrak al lang niet meermaar nergens in Amsterdam spreekt het karakter van de middeleeuwse stad zo duidelijk in de uit verschillende latere eeuwen daterende bebouwing. (Beneden): Een foto van voor de plaatsing van de C. en A.-rmódwinkel toont hoe suggestief dit historische stadsbeeld was in de zomerse feestverlichting. (foto's W. Zilver Rups

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1964 | | pagina 20