een conflict dat voor miljoenen mensen in honder den Europese steden dagelijks wordt toegespitst in de verkeerschaos eerst het begrip „stad" nader zou moeten nagaan in zijn oorspronkelijke diepe ge voelswaarde. Het stadsbegrip is voorts niet los te denken van de stads-verschijning, en dan blijkt al dat het oude Amsterdam allerminst een stad was zonder rustplaatsen, zoals Prof. Granpré Molière het stelt. Het deel der bevolking dat op zee thuis was, kan nooit zo groot geweest zijn dat hierdoor de verschijningsvorm van de stad en van de huizen werd beïnvloed. De opeenvolgende plattegronden voor 1800 tonen integendeel dat naarmate de stad groeide en dus de afstand van het hart naar de vrije ruimte buiten de wallen groter werd, er meer onbe bouwde ruimte werd gereserveerd binnen de muren. De stad slibt sinds een eeuw inderdaad dicht; op de openbare weg doordat een groot deel van de stede lijke ruimte die bestemd is voor de mensen om met elkaar te verkeren, geüsurpeerd wordt als particuliere stalling, en vooral door het geleidelijk dichtbouwen van tuinen, binnenplaatsen en eertijds open ter reinen (Plantage, bolwerkgordel, v.m.wagenpleinen). Zou thans de ruimte die in 1800 nog vrij was, ter beschikking staan als groen, rij- of wandelweg, dan zou men in het hart van de stad vrij kunnen ademen. Een medicus die een ziek mens onderzoekt, consta teert waar diens toestand afwijkt van de gezonde, de normale toestand: de afwijkingen zijn ziekte symptomen. Hoewel het stedebouwkundig gezond- zijn van een stad eertijds in verschillende opzichten militaire eisen zijn vervallen, hygiënische en vele andere kwamen erbij anders genuanceerd was dan in 1964, kan men zonder meer staande houden dat de steden vóór 1800 met hun deels middeleeuwse plattegronden en hun geleidelijk vernieuwde bebou wing, voldeden aan de materiële en emotionele eisen die men redelijkerwijs kon stellen en dus ge zond waren, terwijl diezelfde steden nu als stads kernen, kennelijk ziek zijn. De ziektesymptomen worden primair gevormd door de afwijkingen van het vroegere gezond-zijn verstikking en verkrot ting en een juiste therapie is daarom zo moeilijk omdat het hedendaagse gezond-zijn van een binnen stad nergens gedemonstreerd wordt, nóch in oude, noch in nieuwe steden. Dat is geen tekort van de stedebouwkundigen nog nooit was de weten schappelijke voorbereiding van een stedebouwkundig plan zo grondig als thans maar een onvermijdelijk gevolg van de snelheid waarmee de eisen veranderen, niet alleen van het verkeer, maar ook van de huis vesting van het bedrijfsleven en de recreatie. De tijd ontbreekt om de vorm die aan een bepaalde fase van de ontwikkeling beantwoordt, te doen rijpen tot een kunstzinnige gestalte die blijvende zeggingskracht heeft; vóór het zover zou kunnen zijn, heeft de veranderde functie alweer een andere vorm nodig gemaakt. Wij weten eenvoudig niet hoe het gezonde, nieuw te bouwen stadshart in het jaar 2000 er uit zou moeten zien. Wij komen niet verder dan een pro jectie van technische vervolmaking, die en dat weten we vrij zeker nog verder van de historische gegevenheid af zal staan dan wat nu modern is. Tegenover deze variable factor staat een factor die ideëel constant is, maar materieel gestadig verder wordt weggeknaagd: de oorspronkelijke plattegrond en bebouwing. De door Prof. Granpré Molière genoemde gespleten heid tussen modern ruimtegevoel waarvan hij de negentiende-eeuwse oorsprong terecht aanwees, en i een verlangen naar geborgenheid en plaats-bepaling, blijft een schimmengevecht wanneer men het een en het ander los ziet van hun historische achtergrond. Alleen in hun voortdurende wording en verandering passen dergelijke begrippen op de realiteit en geven zij enig houvast bij het concrete probleem of de binnensteden nog te redden zijn. Verwijzend naar Prof. J. van Linschoten en O. F. Bollnow schrijft Prof. Granpré Molière: De mens wil beseffen dat hij ergensis, op een plaats, niet willekeurig, maar op een plek die welgekozen is in de wisselvallige ruimte: op de stoel aan zijn bureau, op zijn zetel met huis genoten aan de haard of om de tafel, met zijn stadgenoten op „het" centrale plein, en met zijn medeburgers in het historische en zinvolle zwaarte punt van de hoofdstad: het centrum-zonder-meer. Het zijn de verschillende vormen van het hier-zijn, onverbrekelijk één met het bewustzijn van mens te zijn, van huisgenoot te zijn, medeburger van de stad en een lid van de natie. Wij zouden er een citaat van Lewis Humford naast willen zetten, n.1.: The protected man of the Middle Age was at home in his walled city; the exploratory man, the pioneer, feit at home when his vision could move oublocked toward the horizon. Wat Dr. Temminck Groll opmerkte over het tot 1900 intact blijven van het stramien der middel eeuwse stad geldt o.i. niet alleen ten aanzien van plattegrond en stadsbeeld, maar ook ten opzichte van het besef thuis te zijn in een stad, tot op zekere hoogte zelfs ten aanzien van de maatschappelijke structuur en de weerspiegeling daarvan in het wonen: de notabelen in hun deftige familiehuizen in de aanzienlijke buurten, de middenstand, de zelfstandige ambachtslieden en de arbeiders ieder in hun eigen duidelijk herkenbaar woonmilieu. Sindsdien is allerwege „het isolement doorbroken", het reizen is algemeen geworden, forensisme en pen delen hebben grote invloed op de woongewoonten gekregen. Voor velen is de vacantie het hoogtepunt van het jaar en het buitenhuisje met de auto het ideaal. Prof. Granpré Molière ontkent dergelijke verschijnselen niet: Nu hebben wij werkelijkde mo biliteit in onze dagen zo hoog opgevoerd dat we de stem van dit instinct haast niet meer verstaan: we waren op het punt er niet meer aan te geloven. Maar, nog eens, dit is onnatuurlijk en de natuur vedraagt zoiets niet. Elke ontworteling vindt haar straf. Misschien zijn inderdaad de monotonie der moderne 36

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1964 | | pagina 18