1.36
de krachtdadige prefect Haussmann door de middel
eeuwse stadsstructuur heenbrak, rolden de koetsen af en
aart. Parijs was de stad van de kunst en de wetenschap,
van de wereldtentoonstellingen en de moderne economie;
Rome, binnen de immense omspanning der rossig-ver-
weerde Aureliaanse muren voor driekwart onbebouwd,
ivas voor de Franse positivist een graftombe. Hoe zou
hij kunrten begrijpen dat in de vroege middeleeuwen,
toen Rome nog veel triester, vervallener en verlatener
was dan in zijn tijd, de pelgrims zodra zij in de verte
haar torens zagen, de hymne aanhieven: o nobel Rome,
heerseres der wereld, uitmuntende boven alle andere
steden...? Taine zag het Rome van 1864. Maar onze
generatie kent het Rome en het Parijs van 1963 en
zovele grote steden met lichtreclames, stank en lawaai.
En dan valt de vergelijking anders uit. Men kan geen
tijdschrift opslaan over architectuur en woninginrich
ting zonder zinsneden tegen te komen over het ruimte
gevoel vart nu, het tempo van nu, het materiaalgebruik
van nu, en de mens van nu die dat allemaal zo nodig
heeft als uitdrukking van zijn eigentijdse verlangens.
Maar wij zien de mensen die er het hardst over praten
en schrijven in hun vakantie wegtrekken naar primi
tieve bergstadjes en de ongerepte natuur. Is het niet om
dat juist het techrtische gezicht van onze tijd zeer on
volledig beantwoordt aan de behoefte van hen die zich
scherper dan anderen rekenschap geven van hun omge
ving? Voor velen doet het weinig terzake. Men waar
deert comfort, snelheid, luxe en maatschappelijk aanzien
over het algemeen méér dan een omgeving die noodt tot
aandacht en nadenken. Dat zal altijd wel zo geweest
zijn. Mensen van Taines geestelijke structuur; kunstzin
nig, erudiet en ontvankelijk, voelden zich honderd jaar
geleden nog in harmonie met het gezicht van hun eigen
tijd. Dat men de toen gangbare stijlnabootsing, zwaar
vervloekt door de volgende generaties, beschouwde als
een winst, als een venvorven vermogen om over de ver
schillende vormentalen van vroeger eeuwen te beschik
ken, was rtog niet zo gek. Er is in de 19de eeuw veel
lelijks gebouwd. Zijn echter het Londense parlements
gebouw (18371857) en de Parijse opera (1861
1874), om nu eens twee monumentale voorbeelden te
noemen, niet typisch voor hun eigen tijd in vorm en
schaal, en vormt daarvan de rieogothische en neobarokke
detaillering niet een onmisbaar onderdeel? Het eclec
tische gebruik van decoratieve vormen uit vroeger
eeuiven maakte deel tiit van het eigentijdse gezicht der
dingen, zoals de koetsjes, de eerste treinen, de mahonie-
met-rood-pluche meubelen, de crinolines en geklede
jassen. In dit met de groeiende afstand steeds homo
gener wordende tijdsbeeld past de ontluikende aandacht
voor de eigen waarde van voorbije stijlen, tvaaruit het
huidige, nooit geëvenaarde vermogen groeide om oude
gebouwen te restaureren. Maar een onvrede met de eigen
tijd kende men toen nog niet. Taine vond Rome een
doodse verschrikking, waar hij verbleef terwille van zijn
kunsthistorische studies. Hij verlangde naar de moderne
levendigheid van Parijs. Het gaslicht was inderdaad
mooi, de paarden stonken niet, het lawaai was niet hin
derlijk.
Voor onze generaties zijn verschijnselen als, bijvoor
beeld, de moderne publiciteitsmedia en het moderne ver
keer zaken geworden die men niet meer missen kan
doch waaraart men bij tijd en wijle gaarne zou willen
ontsnappen. Het apparaat is oppermachtig geworden,
de menselijke geest wordt versuft door het gedaver en
geschetter. De behoefte aan wat stilte zo nu en dan,
aan een moment bezinning, aan een paar weken per jaar
rust om iets anders te beleven dan die eigentijdse mid
delen, is, paradoxaal genoeg, even typisch voor ons tijd
perk als het autoverkeer zelf. Wij zijn, met andere woor
den, als mensen vart deze tijd onvolledige mensen, en
hoe sterker bepaald door en afhankelijk van hetgeen ken
merkend is voor ons tijdsbestel, des te leger, oppervlak
kiger, onvollediger. Dat is iets waarvoor geen preceden
ten te vinden zijn.
Het hangt samen met de omstandigheid dat sinds Taine's
generatie de kwantitatieve verhouding tussen het al lan
ger dan een mensenleven bestaande en het moderne,
radicaal is gewijzigd. Toen beroerde de mode in woning
en kleding maar een kleine kring, het was een rimpe
ling op een grote traagbewegende stroom. Voor boeren,
ambachtslieden en kleine burgerij, voor de overgrote
meerderheid dus, waren de meeste dagelijkse dingen
waartussen men leefde van oudsher vertrouwd of nau
welijks verschillend van wat hun vaders en grootvaders
hadden gekend. De gedachte dat men dure gebruiks
voorwerpen zo vervaardigt dat deze na enkele jaren ver
vangen moeten worden, zou honderd jaar geleden als
dwaze verspilling hebben geklonken niet ten on
rechte overigens. Nu wordt ons in alle toonaarden toe-
geschetterd dat het zo hoort als men op de hoogte van zijn
tijd wil zijn. Dat heeft ongetwijfeld zijn economische be
weegredenen, doch het is niet minder een symptoom vart
onze armzalige onvolledigheid, die aanvulling behoeft
in niet eigentijdse situaties en bezittingen. Daarom zoekt
de moderne mens de natuur, waar de middeleeuwer
geen behoefte aan had omdat deze in ongerepte schoon
heid, maar ook dreiging, onmiddellijk buiten zijn stads
muur voorhanden was, en daarom trekt de moderne
mens naar stadjes en dorpen waar de tijd stil bleef staan
en hij de stilte van voor de storm hoopt te vinden. En
men hoeft niet naar Rome te gaan om te beseffen hoe
ver die stilte geweken is. Ieder die zich de kleine Neder
landse steden zoals Schoonhoven. Doesburg, Nijkerk en
zovele andere plaatsen van dien aard rtog duidelijk voor
de geest kan halen zoals zij voor 1940 waren, realiseert
zich wanneer hij er terugkomt, hoe hevig de storm van
verandering woedt. Ook daar knettert 's avond de brom-
fietsstroom door de nauwe straatjes, worden monsterlijke
winkelpuien in oude gevels gebroken en brokkelen over
geleverde situaties in snel tempo weg. Ook daar manifes
teert zich de behoefte aan periodieke ontsnapping, aan
ontspanning en recreatie door datgene wat een genera
tie tevoren nog op enkele passen afstand voorhanden
was: de harmonische menselijke stilte van vóór de
storm. Taine begreep dat nog niet. Wij wel. Dat is ook
ten soort vooruitgang.
G. B.