In het onlangs verschenen stedelijk jaarverslag 1962
vinden wij de cijfers der sinds 1953, oprichtingsjaar
van het bureau Monumentenzorg, uitgevoerde
restauraties van woon- en pakhuizen. De getallen
zijn: in 1953: 9, in 1954: 33, in 1955: 53, in 1956:
56, in 1957: 89, in 1958: 64, in 1959: 57, in 1960:
67, in 1961: 72 en in 1962: 73, totaal 573. Aangezien
de pakhuizen alle en de als woonhuis gebouwde
panden toch ook goeddeels als bedrijfsruimte wor
den gebruikt, voor en na de restauratie, blijkt uit
deze cijfers wel dat van een stimulering der woon
functie door restauratie nog niet op een zodanige
schaal sprake is dat het merkbare invloed op de
ontwikkeling uitoefent, zeker wanneer men zich het
antwoord herinnert dat B.enW. gaven op een vraag
bij het hoofdstuk Volkshuisvesting van de begro-
ting-1962, dat nl. sinds 1955, dus in zes jaar, 359
woningen in de binnenstad aan haar bestemming
werden onttrokken, waarvan er 339 in min of meer
redelijke staat verkeerden, terwijl er in dezelfde
periode 550 woningen door sloop verloren gin
gen. Bovendien werd bij de begroting-1961 mede
gedeeld dat er sinds 1953 voor 126 percelen van de
Rijkslijst en de gemeentelijke inventarisatielijst
sloopvergunning was verleend. Terwijl het aantal
restauraties per jaar dus niet toeneemt, het aantal
woningen blijft slinken, het totale monumenten-
bezit nog steeds verminderd door slopingen, en de
bouwvalligheid van honderden panden, waaronder
vele monumenten, de laatste jaren steeds zorgwek
kender wordt, gaat de uitbreiding van het totale
vloeroppervlak aan bedrijfsruimte steeds verder.
Dat zijn de genoemde 359 aan hun bestemming
onttrokken woningen tussen 1955 en 1961 en wat
daar sindsdien nog bijkwam, dat zijn de vele illegale
bouwsels op binnenterreinen, de zgn. verhoogde
zolderverdiepingen en de vestigingen ter plaatse
van gesloopte woningen of in onbewoonbaar ver
klaarde woningen.
Wanneer men dan nagaat welke bedrijven het in het
algemeen zijn die zich buiten het centrum vestigen,
in de tuinsteden en industrieterreinen, dan blijken
het belangrijke, kapitaalkrachtige ondernemingen
te zijn die een kostbare nieuwbouw aan kunnen.
Wat zich in de binnenstad uitbreidt zijn daaren
tegen kleine industrieën en allerlei zgn. marginale
bedrijven die zich staande houden door de lage
huur van uitgewoonde panden. Er voltrekt zich
dus een soort negatieve selectie; activiteiten die
in de binnenstad niet thuishoren nemen toe, de
woonfunctie blijft achteruitgaan, en kleine kanto
ren en kwaliteitswinkels die zich in de omgeving
van Concertgebouw en Vondelpark vestigen, zouden
veelal in de binnenstad waardevolle elementen zijn,
in monumentale percelen die verkeerd worden ge
bruikt.
Dat is de achtergrond van het optimistische verhaal
134
„Bedrijfsleven" Jn de Koestraat. (foto C. P. Schaap)