114
van historische waarde, een museumdirecteur zou
zijn vingers aflikken als zijn collectie zoveel nummers
bevatte. Nu ben ik altijd zeer belangstellend voor alles
wat er in Den Bosch gebeurt, daarom ben ik onmid
dellijk de stad doorgereden op zoek naar deze monu
menten. Ik heb ze niet kunnen vinden. Enige grote
exemplaren heb ik ontdekt, enige leuke pittoreske
doorkijkjes in gasjes tussen de huizen en over de
Binnen Dieze, als je tenminste niet sociaal voelend
bent en ziet dat hier in 1963 nog mensen moeten
wonen." De schrijver van dit ingezonden stuk sneert
dan over de mensen die lampetkannen e.d. uit groot
moeders tijd als antiek van de zolder halen en ver
volgt: „Is dit ook niet het geval met „mijnheer
Monumentenzorg" die alles wat maar naar oud
zweemt wil behouden en daardoor de tegenwoordige
mens in zijn ontwikkeling remt." Hij besluit zijn
pennevrucht met het naargeestige grapje „zou Joop
Geesink nu niet van de binnenstad een cultureel pret-
centrum kunnen maken, dan kunnen de middenstanders
tussen de monumenten hun etablissementen houden,
mits historisch verantwoord, zie herbouw Moriaan."
Ware dit niet méér dan een ingezonden stuk zoals
elke redactie er dagelijks meerdere ontvangt, een
uit te weinig kennis maar des te meer ergernis
voortvloeiende of opborrelende persoonlijke ontboe
zeming, dan zou het niet de moeite waard zijn deze
heer te citeren. Zelfs als hij door Den Bosch gewandeld
had inplaats van te rijden zou hij waarschijnlijk niet
meer ontdekt hebben dan „enige grote exemplaren
en pittoreske doorkijkjes". Museumdirecteuren, an
tiek, monumentenzorg en cultuur zijn voor mensen
die zo reageren denken zou een te groot woord
zijn nu eenmaal even duistere als suspecte zaken.
Zie de legendarische figuur van Batavus Droogstoppel,
of om bij de recente historie te blijven, van staatsraad
Hans Johst, winnaar van de cultuurprijs van het
nationaal-socialisme die verklaarde „Zodra ik het
woordje cultuur hoor, grijp ik naar de haan van mijn
revolver." Geen best gezelschap, dat is waar.
De Bossche correspondent van de Tijd-Maasbode
merkt bij het bericht over de 800 panden op „dat
dit betekent dat verbouwingen aan deze panden in
het vervolg nog een goedkeuring méér nodig hebben.
Zeer vele van deze gebouwen zijn zakenpanden van
middenstanders van wie er velen inderdaad verbou
wingsplannen hebben. Op een bijeenkomst van de
middenstand waar burgemeester mr. R. Lambooy
sprak over de perspectieven van de stad als centrum
van handel en industrie gaven de aanwezigen uiting aan
hun bezorgdheid over de gevolgen van deze maatregel.
De burgemeester toonde zich er ook niet bijster
gelukkig mee en adviseerde de middenstanders hun
plannen niet op te geven en het gemeentebestuur de
wapens in de hand te geven om voor hun belangen
te strijden." Enkele weken later, begin juni, nam,
alweer volgens persberichten, de gemeenteraad een
motie aan van de volgende inhoud: „de Gemeente
raad van Den Bosch spreekt zijn ernstige bezorgdheid
uit over de wijze waarop totnogtoe door de Monumen-
tenraad in deze stad uitvoering is gegeven aan de wet
van 22 juni 1961 (monumentenwet) en stelt de ver
antwoordelijke minister hiervan in kennis." In de
voorafgaande discussie had een der raadsleden de
vrees uitgesproken dat het nieuwe structuurplan
ernstig verzwakt, zo niet onmogelijk gemaakt zou
worden omdat in praktisch elke te verbreden straat
wel enkele panden van de ontwerp-lijst staan.
Wat in deze reacties pijnlijk opvalt is het gebrek aan
begrip voor de grote waarden die door de monumen
tenwet worden beschermd. De geciteerde „lezer aan
het woord" kan uiteraard niet als tolk van welke
bevolkingsgroep dan ook worden beschouwd. Het
is echter nuttig van een dergelijke reactie kennis te
nemen, zoals het tachtig jaar geleden nodig was de
botte weerstand tegen sociale en hygiënische verbete
ringen te kennen.
De geborneerde aversie tegen culturele waarden
latend voor wat zij is kan men en moet men wel
trachten vooroordelen en misvattingen te bestrijden
en beter begrip te wekken. Hoe vaak in monumenten
zorg- en Heemschutkringen ook betoogd en met
heldere argumenten aangetoond is dat het verbreden
van straten in een historisch centrum uiteindelijk
noch voor het verkeer, noch voor de middenstand
profijtelijk is, het schijnt in deze tijd van massale
communicatiemiddelen nog niet doorgedrongen te
zijn tot de thans met de ontwerp-monumentenlijsten
geconfronteerde belanghebbenden. Men voelt zich
bedreigd én zet zich schrap. Dat wijst op een tekort
schieten van de voorlichting.
Het is begrijpelijk dat in de gemeenteraad van
Ruinen (Meppeler Courant van 3 juli) opgemerkt
wordt dat de moderne bedrijfsvoering op de oude
boerderijen die op de monumentenlijst geplaatst
worden in het gedrang komt, en dat een jonge boer
op een oude boerderij waaraan niets mag worden
veranderd, geen goede resultaten kan behalen. Maar
als de raad daarna besluit de minister te adviseren
alle boerderijen van de lijst te schrappen, dan blijkt
dat de mogelijkheden om een oude boerderij, even
tueel met subsidie, zodanig in haar oorspronkelijk
karakter te restaureren dat er toch een gezond agra
risch bedrijf in kan worden uitgeoefend, volkomen
onbekend zijn.
B. en W. van Assen stellen (Winschoter Courant
7 aug.) aan de raad voor om o.a. een restant van de
voormalige kloostergang „een overblijfsel van vrij
geringe omvang van een eertijds bestaand gebouw",
voorts de N.H. Kerk, de havezathe Vredeveld, en
verschillende andere gebouwen van de ontwerp-lijst
te schrappen, waarbij de motivering gebruikt wordt
dat het te ver gaat om eigenlijk als krot aan te merken
panden als monument te beschouwen. Nu is gevoel
voor historische waarden iemand moeilijk bij te bren
gen. Assen dankt echter zijn bestaan aan het klooster
Mariakamp, inderdaad „een eertijds bestaand ge
bouw" want de resten zijn niet groot. Dit klooster
was voor Assen zoiets als de Tempel voor Jeruzalem.
Stel nu eens dat de klaagmuur in het Israëlische deel