„Italia Nostra" verdedigt Venetië
Venetië
en
Amsterdam
104
Toen Théophile Gautier deze zoetvloeiende en vol
maakt trefzekere verzen over Venetië schreef, waren
wellicht de Oostenrijkse ingenieurs al bezig aan de
spoorbrug die in 1846 de eilandenstad, zoals dat heet,
uit haar isolement zou verlossen. Dat isolement was
de oorsprong van Venetië geweest toen vluchtelingen
voor Hunnen en Longobarden een toevlucht zochten
op de ontoegankelijke laguneneilanden, het was de
kracht der Serenissima Repubblica dat zij, gewik
keld is een eeuwenlange strijd tegen de Turken in
het oostelijk bekken van de Middellandse Zee, niet
over land aangevallen kon worden door een der op
haar macht afgunstige Italiaanse steden; het was,
tenslotte, toen macht en rijkdom in de achttiende
eeuw langzaam wegebden, de vreemde bekoring der
slechts te water bereikbare sprookjesstad geweest die
Venetië maakte tot de feestzaal van Europa, geschil
derd door Canaletto, Guardi en Longhi, ten tonele
gebracht door Goldoni, klinkend van muziek en
carnavalspret.
In de jaren dat, in het spoor van Lord Byron, zovele
romantische kunstenaars Venetië bezochten en soms
jarenlang een vorstelijk appartement betrokken in een
der halfverlaten paleizen, was ook de echo verklon
ken van de stralende rococo-apotheose der doorluch
tige republiek. Venetië droomde, stil en onbeschrijfe
lijk schoon, van haar groots verleden. Het laatste
restje handel en scheepvaart verplaatste zich naar
Triëste, dat ook tot het grondgebied der Habsburger-
monarchie behoorde en in dat geheel gunstiger was
gelegen. Toch verminderde de bevolking nauwelijks:
van 139.095 in 1785 tot 132.826 in 1881. In 1951 be
droeg het aantal inwoners van de oude stad zelfs
174.632, een hoger cijfer dan vroeger, in de grootste
bloeitijd, ooit was bereikt. Daarmee raakt men dan
meteen aan een der problemen van het huidige Ve
netië: de overbevolking in oude, vervallende huizen,
waartussen de tuinen en binnenplaatsen opgegeten
zijn door opslag, kleine industrie of later gebouwde
woningen.
Sur un gamme chromatique,
Le sein de perles ruisselant,
La Vénus de V Adriatique
Sort de l'eau son corps rose et blanc.
Les dêmes, sur l'azur des ondes,
Suivant la phrase au pur contour,
S'enflent comme des gorges rondes
Que soulève un soupir d'amour.
L'esquif aborde et me dépose
Jetant son amarre au pilier,
Devant une fagade rose,
Sur le marbre d'un escalier.
Mag er modern gebouwd worden?
De toerist ziet in Venetië het onvergelijkelijke stads
beeld dat de roemrijke republiek aan het moderne
Italië heeft nagelaten, en hij vraagt zich af hoelang
dit nog zal standhouden. In het Heemschutnummer
van februari/april 1961, blz. 34 e.v., werd een dis
cussie geciteerd die, naar aanleiding van een door
Associated Press in de wereldpers gebrachte foto van
een modern kantoorgebouw in Venetië, gevoerd was
in „Bouw" tussen de redacteur ir. W. Valderpoort
en de architect ir. W. S. van de Erve. Bij de foto had
het persbureau de opmerking geplaatst: „Het nieuwe
gebouw is uitgesproken modern. Het is een van de
vele nieuwe gebouwen in Venetië die een storm van
protesten hebben veroorzaakt. Conservatieve Vene-
tianen houden staande dat dergelijke gebouwen de
verschijning van de oude „koningin van de Adriati-
sche Zee" bederven. Moderne ontwerpers zeggen
dat deze gebouwen weldra evenzeer een deel van het
Venetiaanse stadsbeeld zullen uitmaken als de Brug
der Zuchten zelf." Ir. Valderpoort vreesde dat die
moderne ontwerpers gelijk zouden krijgen. Hij zag
in de snelle constructieve achteruitgang der gebou
wen, vooral in de minder door toeristen bezochte
buurten, in de erbarmelijke woontoestanden en de
aantasting van fundamenten en gevels door de golf
slag der motorboten even zovele redenen voor het
vermoeden dat aan de bewonderaars van Venetië
niet zo heel veel decennia meer gelaten zullen worden,
„hetgeen overigens voor de „zusterstad" van Venetië,
Amsterdam, eveneens geldt." Zijn opponent was het
daarmee geheel oneens. Hij sprak vertrouwen uit in
de door hem waargenomen restauratie-activiteit en
concludeerde „Om een schoon Venetië zo lang
mogelijk te bewaren late men uitsluitend kundige
architecten toe die hetzelfde nobele karakter hebben
als hun voorgangers bezaten die zulke prachtige
bouwwerken ontwierpen." Waarbij dezerzijds o.m.
aangetekend werd dat niet alleen kunde en karakter
van de architect het gezicht van een gebouw bepalen,