Het oud-stadhuis van Eindhoven
In de jaarverslagen van de gemeente Eindhoven om
streeks 1860 treft men telkens notities aan over de
deplorabele toestand, waarin het toenmalige stadhuis
aan de Rechtestraat zou hebben verkeerd. Wij lezen
van de ingrijpende „herbouwing" welke het stadhuis
zou behoeven, „zoowel om hetzelve voor de alge-
meene dienst geschikt te maken, als om hetzelve het
aanzien te geven van een gemeentehuis, eene Ar-
rondissements hoofdplaats waardig". Ook wordt er
bij herhaling gewaagd van .cle „aanzienlijke kosten"
welke met die veranderingen gemoeid zouden zijn.
Uit alles blijkt, dat men het oude gebouw eigenlijk
niet meer apprecieert. Cultureel gesproken leeft men
in die tijd in een vacuüm, zodat het de verantwoorde
lijke personen ontgaat welk een waardevol stukje va
derlandse architectuur dat oude stadhuis vertegen
woordigt. Daterend uit 1554 vertoont het de kenmer
ken van de renaissance, maar dan zó dat ook de eer
lijkheid van de gotiek er nog ten volle in blijft mee
spreken. Het gebouw ademt een lokale sfeer en het
boeit door zijn ongekunsteld en gemoedelijk voorko
men. Maar men is blind voor dat alles, men laat het
gebouw onderkomen, ogenschijnlijk „bij gebrek aan
middelen", meer waarschijnlijk echter om het kwijt
te raken; Want na enige tijd blijkt dat „de middelen
van inkomsten door de plaatselijke belasting op het
gedistilleerd" zo aanmerkelijk zijn verbeterd „dat er
veilig zonder overwigtige bezwaren tot de bouwing
van een nieuw stadhuis kan worden besloten".
Er is gelegenheid om dat nieuwe stadhuis aan de
Markt te bouwen. Maar omdat elders in de stad bo
vendien een „station van den spoorweg" moet komen
stuit dit, zonder dat 't verband ons duidelijk wordt,
op bezwaren. Dan wordt besloten het gebouw „ter
plaatse op te rigten alwaar thans het gemeentehuis
staat". Dat betekent de genadeslag voor het oude,
16de eeuwse stadhuis. De afbraak wordt spoedig vol
tooid en mèt 't gebouw verdwijnt ook het vrolijke ca
rillon uit de stad. Drie eeuwen zichtbare (en beluis-
terbare) historie zijn zonder bedenken teniet ge
daan.
Met betrekking tot het nieuwe stadhuis wordt door
het gemeentebestuur een prijsvraag uitgeschreven,
„teneinde langs dien weg tot een doelmatig en fraai
plan te geraken". Uit cle ingekomen ontwerpen kiest
het gemeentebestuur er acht en deze worden ter be
oordeling voorgelegd aan de raad van bestuur der
Koninklijke Akaclemie van Beeldende Kunsten te Am:
sterdam. Deze concludeert dat geen der beoordeelde
stukken aanspraak op een onvoorwaardelijke be
kroning kan maken. Vier deelnemers krijgen aan de
hand van nadere instructiesgelegenheid opnieuw
met elkaar te wedijveren. Ten slotte blijkt het ont
werp van J. A. van Dijck, gemeente-architect van
Eindhoven, het meest in de smaak te vallen. Dit
ontwerp laat ons een monumentaal, symmetrisch
gebouw zien waarbij de hoofdentree allure krijgt
door een verticale opbouw van trapborcles, statie-
balcon en torenspits. De „stijl" waarvan deze con
ceptie blijk geeft liet zich overigens van te voren
reeds raden.
Immers, in die tijd komt allerwege de gotiek tot
wedergeboorte. Speciaal geldt dat voor Eindhoven,
waar de bekende Pierre Cuypers een aanvang maakt
met de bouw van de Sint Catharinakerk, zijn eerste
grote project, waarin hij onbelemmerd de inspiratie
kan uitleven, welke door zijn geestverwant Alber-
clingk Thijm en diens „Heilige Linie" in hem wer
den gewekt. Mèt de kerk zal ook het stadhuis deze
glorie moeten uitdragen. Om van een goed resultaat
verzekerd te zijn wil men de definitieve goedkeuring
van de voorgevel laten afhangen van het oordeel
van architect R. Weber uit Roermond, een leerling
van Cuypers en bouwer o.a. van de koepelkerk te
Geldrop. Deze heeft geen bemerkingen, zodat het
werk nu kan worden aanbesteed. De Eindhovense
aannemersfirma T- W. H. Booms en Zoon is bereid
het werk voor 26.690 gulden uit te voeren. Onmid
dellijk nadat in 1865 het 16de-eeuwse stadhuis
is gesloopt wordt met de nieuwbouw begonnen; vol
gens het bouwbestek zal het gebouw op de aanwezige
fondamenten worden „daargesteld".
De Catharinakerk en het raadhuis komen beiden in
1869 gereed. Vijftig jaar later annexeert Eindhoven
diverse randgemeenten. Philips is dan reeds een in
dustrie van betekenis. Het stadhuis wordt nu spoedig
te klein; in 1930 wordt het als zodanig afgedankt.
Na die tijd wordt het gebouw voor alles en nog wat
gebruikt. Als er eindeliik het heemkundige museum
„Kempenland" in wordt gevestigd, schijnt het zijn
definitieve bestemming te hebben gevonden. Maar
tijdens de oorlog eist deibezetter het gebouw op en
nestelen „Winterhulp" en soortgelijke diensten er zich
in. De komst daarna van 't „Rode Kruis" is ons wel
zo symoathiek, maar de bestemming van 't gebouw
blijft wisselvallig. Op 't ogenblik is het gebouw echter
al verscheidene jaren in gebruik bij de academie voor
kunstnijverheid en industriële vormgeving. Aanvan
kelijk was de pas gestichte academie met de toewij
zing van het voormalige stadhuis uit de brand. Maar
het gebouw is natuurlijk geenszins aan dit speciale
gebruiksdoel aangepast en bovendien is het inmiddels
voor de groeiende academie te klein geworden. Het
onderwijs, dat nu her en der over de stad verspreid is,
dient hoognodig te worden geconcentreerd in een
doelmatig, eigentijds schoolgebouw.
Als het oud-stadhuis dan ODnieuw leeg komt te staan
opent zich de gelegenheid er een meer geëigende
bestemming aan te geven. Mogelijkheden zijn er
legio. Het destiids verdreven museum „Kemnenland",
dat momenteel een al te bekromnen onderkomen in
„De Waag" heeft, zou er bijvoorbeeld weer kunnen
62