betekent dat de panden die vooreerst nog niet aan
de beurt komen hetzij al gesloopt zijn voor hun
restauratie had kunnen beginnen, hetzij veel duurder
worden, zodat met hetzelfde bedrag minder kan wor
den gedaan. Het slopen van huizen in een oud stads
deel vermindert de weerstandskracht der belen
dingen en opent een bres voor het grote gevaar: te
brede, te hoge, van schaal, constructie, detaillering en
kleur detonerende nieuwbouw. Om in de beeldspraak
van de zeewering te blijven: het is als het afkalven
en wegzakken van een dijk bij opkomende spring
vloed.
Tegen deze achtergrond moet de aandrang tot ver
hoging van het restauratiebudget bij het rijk, de pro
vincies en de gemeenten worden gezien. Het is een
zaak van nu of nooit, van zijn of niet-zijn, van net op
tijd of reddeloos te laat. Op de vraag of het begrip
voor de grote culturele waarden, die hierbij op het
spel staan, wel voldoende leeft, kan het antwoord
niet bevestigend luiden. Dit begrip wordt door te
weinigen gedeeld en door een nog kleinere groep als
overtuiging uitgedragen. Onverschilligheid en zelfs
geïrriteerde aversie tegen de „oude rommel" vor
men een log bolwerk dat, desnoods, met schriele
mondjesmaat, wel enige restauratieactiviteit laat pas
seren vreemdelingenverkeer levert tenslotte mil
joenen op maar dat alle krachten mobiliseert
zodra „belangrijker" zaken als parkeerfacïliteiten of
grondspeculatie in het geding komen.
Beschouwingen over wat er sinds de oorlog aan res
tauraties wel en wat er niet gedaan werd met alle
gevolgen van dien laten als regel één sector bui
ten beschouwing, namelijk het herstel der directe
oorlogsschade.
Op de omslag van ons vorige nummer stond een foto
van de Roermondse kathedraaltoren in de verminkte
staat van 1945. Thans zijn kerk en toren hersteld,
als één van de 312 oorlogsschaclegevallen aan monu
menten die al zijn afgedaan. Een 180-tal is nog in
behandeling, waaronder de Rotterdamse St. Laurens-
kerk. Ook de verwerkte bedragen zijn relatief aan
zienlijk. Volgens de wet op de oorlogsschade hadden
alle schadelijdende een recht op uitkering, waarvan
de hoogte berekend werd op grond van de waarde in
mei 1940. Bij monumenten werd de schadevergoe
ding 'van het Ministerie van Wederopbouw door
O.K. en W. aangevuld tot 90% van de restaura
tiekosten, terwijl een afzonderlijke regeling heeft ge
golden'voor de financiering der oorlogsschade van
de publiekrechtelijke lichamen. Men kan het totaal
der voor oorlogsschade aan monumenten uitgekeerde
bedragen thans op 67 miljoen stellen, terwijl er
nog voor 40 miljoen in uitvoering is. Om enkele
voorbeelden te.noemen: de.St, Stevenskerk in Nijme
gen, vergde hiervan .4% miljoen, de Èusebius in Arn
hem 5 miljoen, ,cle N.H. kerk in Doesburg 2.200.000,
de kathedraal en de toren van Roermond 2.300.000.
Bovenaan de lijst staat de St. Laurenskerk in Rotter
dam met 1214 miljoen, terwijl de toren nog 3 mil-
'jóen heeft gekost.
Dat is veel in verhouding tot het normale subsidie
budget. Het is niet veel in het geheel der oorlogs
schade. In het door het Nationale 5-mei Comité in
.1955 uitgegeven boek. „Herrezen Nederland" wor
den voor de geheel vernietigde particuliere eigen
dommen o.a. de volgende cijfers genoemd: 70.000
woningen, 12 000 woningen met bedrijfsruimte,
8.360 boerderijen, 200 kerken, 220 kerkelijke gebou
wen. In dezelfde categorieën waren zwaar bescha
digd: 38.000 woningen, 7.000 woningen met be
drijfsruimte, 6.300 boerderijen, 179 kerken, 1130
kerkelijke gebouwen. De directe schade aan mate-
reële eigendommen wordt naar de waarde van 9 mei
1940 op 3 miljard, naar de vervangingswaarde op
ruim 10 miljard geraamd.
Het is moeilijk na gaan welk deel van de in deze op
tellingen begrepen huizen, boerderijen en kerken
volgens de sindsdien verder ontwikkelde inzichten
aangemerkt zou moeten worden hetzij als afzon
derlijk monument, hetzij als passend onderdeel van
een waardevol stads- of dorpsbeeld. Men be
hoeft slechts te denken aan de verdwenen woonhui
zen in Rotterdam, Middelburg, Rhenen, Nijmegen,
e.d. om te beseffen dat de verliezen groot zijn ge
weest ook na de bevrijding. Bij het herstelwerk
dat spoedig op gang kwam maar aanvankelijk met
het overal bestaande tekort aan materiaal en vak
mensen te kampen had, moest gekozen worden: dit
eerst, desnoods met provisorische consoliderings
maatregelen, dat later. Bij de eerste groep behoorden
vooral de kerken. Vele belangrijke kerken en kaste
len zijn door de oorlogsschaderegelingen en het
werk van de Rijksdienst voor de monumentenzorg
uit het puin herrezen. Prijsgegeven werden o.a. de
kerken van Kerkdriel en Afferden, de Broerenkerk in
Nijmegen, de kastelen Bleyenbeek en Zuilestein.
Dat voor de oude woonhuizen, die zoveel lichter
van constructie zijn dan een middeleeuwse kerk, en
daarom minder weerstand hebben tegen regen en
vorst wanneer daken en ramen beschadigd zijn, het
uitstel vaak fataal is geweest ligt voor de hand. Des
ondanks is er reden tot grote erkentelijkheid voor
'wat met zoveel inspanning gered kon worden.
Wanneer wij, deze waardering vooropstellend, toch
een vraagteken plaatsen, dan geldt dit de verhouding
tussen de aanpak van oorlogs- en van vredesschade.
Uiteraard is de oorzaak van geheel andere aard. Oor
logsschade wordt ons de éigenaar in de eerste
plaats.— tegen diens wil en toedoen aangedaan.
Tegen de gevolgen van een calamiteit, hetzij bom
bardement ol overstroming, zet men zich van nature
schrap: dat moet zo gauw en zo goed mogelijk her
steld worden. De kosten doen minder terzake, helpen
'wordt door de overheid en de medeburgers als een
plicht gevoeld.
Maar zijn het in vredestijd wegbrokkelen van ons
stads- en landschapsschoon niet óók calamiteiten die
ons land onherstelbaar verarmen, en volgende gene
raties van iets kostbaars beroven ten bate van tijde
lijk gewin? - G. B.
60