Mededelingen
Herhaaldelijk komen op het Heemschutbureau
poststukken onbestelbaar terug. Met nadruk
verzoeken wij daarom de leden die verhuizen
ook aan ons hun adreswijziging op te geven.
Het nazoeken van de juiste adressen kost an
ders veèl overbodig werk.
Door een lezer werden te koop aangeboden:
Heemschut jaargangen 1955 t.m. 1958, klaar
voor de binder, dus zonder buitenbladen
Heemschut jaargangen 1954 t.m. 1962 in oor
spronkelijke staat; maandblad Noordholland
jaargangen 1 t.m. 3 .zonder buitenbladen en 4
t.m. 6 in oorspronkelijke staattijdschrift de
Speelwagen, jaargangen 1953 t.m. 1955. Wie
hiervoor belangstelling heeft kan op het bu
reau van Heemschut naam en adres van de
eigenaar vernemen.
-Verkleind, verpieterd en verburgerlijkt tot de huis
jes met een 'voortuintje en een achtertuintje en deze
illusie Van het „buitenwonen" leeft nog voort in de
zonderlinge kippenhokken tussen wat struiken en
gras die onder de naam „bungalows" nog altijd de
courante voorstelling van eén deftige behuizing be
ïnvloeden, zo niet bepalen.
'Niets is voor een stad zo erg als dit wegtrekken van
cle notabelen. Anderen volgen, het wordt „bon ton"
óm te beweren dat de binnenstad onbewoonbaar is,
hét wordt ouderwets om er te blijven. De weg terug
is moeilijk te vinden. De verlaten huizen krijgen een
andere bestemming, en vaak een zéér weinig pas
sende. Het is nog niet zo erg wanneer iemand zijn
stadshuis alleen nog gebruikt als kantoor en zelf bui
ten gaat wónen; dan' blijft er een zékere traditie be
waard, dïé'de mogelijkheid tot terugkeer van een vol-
gènde generatié', of van een gedeeltelijke herbewonig
ópen laat; Bedenkelijk ïs vooral dat vele aanzienlijke
huizen 'een bestemming tot opslag of kleine industrie
'hébben gekregen, functies die meestal geen nood
zakelijke binding inet de binnenstad hebben, doch
hun économische oorzaak vindèn in de lage huur van
ukgewoondé panden. De consequenties van deze
devaluatie'voor dé bewoning van de binnenstad in
haar geheel zijn niet minder ernstig. Het is immers de
slechtste kwaliteit woningen en bewoners dié achtèr-
blijft: en door het "wegvallen van tegenwicht" het
Woonklimaat gaat bepalen.
In die situatie van eb, van achteruitgang in de bin
nensteden, ingetreden op het eind der vorigé eeuw,
verergerd dóór de crisis omstreeks 1930 én de be
zettingsjaren, is thans inderdaad een kentering ge-
kómen. Met dé opkomende vloed manifesteren zich
echter nieiiwé gevaren. De ergste daarvan is hét
verlangen óm de oudé, op zichzelf waardevolle en in
het stadspatroon passende bebouwing' te vervangen
door nieuwe, grotere en vooral hógere eenheden,
die niet in het geheel passen. Terwijl tegen de uit
tocht der bewoners in de achter ons liggende periode
door de overheid niets te doen was, kunnen tegen
de nieuwe bedreiging wel degelijk maatregelen wor
den genomen zoals het stringent vastleggen van bouw
hoogten, van achtergevelróoilijnen en van perceels
breedten. Ook de volgens de Monumentenwet te
beschermen stads- en dorpsgezichten maken deel
uit van een complex „bevriezingsmaatregelen" waar
van thans de juiste vorm wordt gezocht. Dit lijkt
griezelig, maar in feite is het niet anders dan dat een
stedebouwkundige leiding door de overheid, die in
de nieuwe wijken al lang als vanzelfsprekend wordt
aanvaard/uitgebreid wordt tot de binnensteden,
waar veel grotere waarden op het spel staan en toe
zicht minstens zo nodig is. Ook in de binnensteden
behoeft deze leiding geen schade te veroorzaken; het
is zeker mogelijk de economische herleving op te van
gen in de percelen of het perceelsformaat van een
oude stad die een volledig bruikbare cellenstructuur
vormen. Dat er toch zoveel tegenstand is, wordt ver
oorzaakt door de grotere winstmogelijkheden van
hoge bédrijfsbouw; de overheid moet hiervoor echter
evenmin opzij gaan als in uitbreidingsplannen waar
de bebouwingsdichtheid zorgvuldig is afgewogen.
Het is immers een ervaringsfeit dat de gerestaureerde
huizen een veel grotere en veelzijdiger bruikbaarheid
blijken te hebben dan men gewoonlijk denkt. Daar
staat tegenover dat de kosten vaak tegenvallen. Hoe
vaak hoort men als monumentenzorger niet de op
merking „vóór dat geld had ik een groter huis nieuw
kunnen bouwen!" De vergelijking wordt dan gemaakt
met nieuwbouw buiten, en niet met nieuwbouw in
een binnenstad waar het bouwen altijd duurder is
door gebrek aan opslag- en werkruimte en door de
omzichtigheid die nodig is om de belendingen niet
te schaden en het verkeer niet te belemmeren. Men
kan rustig stellen dat restaureren als regei niet duur
der, vaak goedkoper is dan nieuwbouw in de binnen
stad. Een uitzondering vormen de „zware gevallen",
waar algehele verwaarlozing samengaat met ernstige
constructieve gebreken.
De vraag waarom er dan zoveel subsidie nodig is,
kan het best beantwoord worden door de vergelij
king met dè extra energie die nodig is om een motor
te laten starten of met het vuurtje van papier en hout
dat niet gemist kan wordén om de kolen in de kachel
in brand te krijgen. In het begin ziet men immers al
léén afbraak en verval om zich heen. Er is fantasie en
durf voor nodig om de eerste stap te doen. Het
rendement komt pas later, als er voldoende geres
taureerd is in de omgeving om een algemene waarde
stijging te Veroorzaken. Een voorbeeld hiervan biedt
de Zandhoek in Amsterdam: tien jaar geleden een rij
krotten in een uithoek, nu een goeddeels gerestau
reerde reeks zeer gezochte woonhuizen. Voor
waarde tot het wélslagen is een zeker kwantum;
anders brokkelt het geheél toch verder af. In dit op-
56