Bijeenkomst
De bijeenkomst waarvoor Heemschut belangstel
lenden uit het gehele land op 27 april had uitgeno
digd, was meer een betoging dan een vergadering;
er waren geen vragen of discussies, maar een twee
tal met grote aandacht en instemming beluisterde
Voordrachten, die, ingeleid en beantwoord door de
voorzitter, een opwekking vormden om in de talrijke
gemeenten die nog een waardevolle historische kern
bezitten, hiervan het bijzondere karakter met zorg
te behoeden.
In zijn welkomstwoord wees mr. Arn. J. d'Ailly op
de gevaren; in de eerste plaats het verkeer, daar
naast de niet-passende architectuur die in constructie,
schaal en kleur het oude patroon doorbreekt, en
tenslotte de haast en de behoefte „flink" te doen van
de moderne mens. Vooral dit laatste is een algemeen
voorkomend verschijnsel, niet in het minste in klei
nere steden!
Mr. G. van 't Huil, oud-wethouder van Publieke Wer
ken, Stadsontwikkeling en Monumentenzorg van
Amsterdam, had uiteraard de Amsterdamse situatie
tot onderwerp van zijn betoog gekozen. Het karakter
van de binnenstad achtte hij door drie factoren be
paald. Dat is de omvang; Amsterdam was omstreeks
.1800 een der grootste steden van Europa, en deze
uitgestrektheid geeft .de Amsterdamse binnenstads
problemen een geheel andere aard dan die van de.
steden met een kleine, gemakkelijk „beloopbare"
middeleeuwse kern. Dat is vervolgens het cultuur
historisch erfdeel, gevormd door de systematische
stadsaanleg en de historische bebouwing tezamen.
Van de 4000 percelen die in de voorlopige monu
mentenlijst vermeld werden, zijn er 1000 inmiddels
gesloopt; het aantal monumenten moet echter met'<
2000 percelen verhoogd worden, die volgens de hui
dige inzichten toen ten onrechte zijn overgeslagen.
Dat zijn tenslotte belangrijke economische activiteiten
die in de binnenstad geconcentreerd zijn. De ver
strengeling van deze factoren geeft de Amsterdamse
binnenstad zijn typische sfeer van zakelijk, cultureel
en gezelligheidscentrum. Om te bevorderen dat de
oude bebouwing, die in dit geheel onmisbaar is, weer
tot nieuw leven zou kunnen komen mr. van 't Huil
gaf aan deze term de voorkeur boven „handhaven",
werd in 1953 het Bureau Monumentenzorg van
de Dienst P.W. opgericht. In technisch opzicht zijn
wij thans in. staat ook de meest hopeloos schijnende
bouwval weer zodanig te herstellen dat de interne
constructie en de draagkracht der fundering (wat min
der oogt dan verfraaiing van de geveltoppen maar
voor de toekomst veel belangrijker is) weer voor
'onbeperkte tijd meekunnen. Wat de architectonische
vormgeving betreft is het probleem om de juiste
synthese te vinden tussen hedendaagse bruikbaar-
heidseisen en de meest waardevolle elementen die
een eeuwenlange bouwgeschiedenis met allerlei
wisseling van 'smaak en stijl in de huizen heeft achter
gelaten. De taak van het bureau monumentenzorg is
van de aanvang af gezien als een stimulerende: het
gaat er om de restauratieactiviteit van de burgerij aan
de gang te krijgen met deskundige adviezen, materi
alen en subsidies. Hiertegen zijn aanvankelijk be
zwaren gemaakt: men stelde de vraag of het verant
woord was belastinggeld te gebruiken voor particulier
huizenbezit. Deze kritiek kan weerlegd worden door
te wijzen op het grote algemene belang dat gediend
wordt door het zo goed mogelijk bewaren van fraaie
stadsbeelden. Maar ook doordat de subsidies een
compensatie bieden voor de beperkingen in hun ren
dement en de lasten die aan de eigenaars van mo
numenten worden opgelegd. Was het in het begin
nodig om ook particulieren te subsidiëren met 30%
rijks- en 30% gemeentesubsidie de mogelijkheid van
een provinciaal subsidie nog buiten beschouwing la
tend na enkele jaren bleek het al mogelijk de
norm tot 20% 20% te verlagen, zodat met hetzelfde
subsidiebudget meer kon worden gedaan. Trouwens,
de bedragen op de Amsterdamse begroting tonen
een verheugende ontwikkeling. Het aanloopsbedrag
in 1953 was 1 miljoen, dat echter over meerdere ja
ren was verdeeld. Op een inzinking tijdens de beste
dingsbeperking na is dit getal gestadig omhoog ge
gaan tot f 700.000 thans. Men is thans dus dicht
genaderd tot hetgeen ir. R. Meischke in een artikel
in 1958 nodig achtte, om het belangrijkste deel der
oude bebouwing voor ondergang te redden, n.i.
.f 840.000 per jaar.
Het gaat echter niet alleen om subsidies. Een be
langrijk punt is ook dat de binnenstad weer in trek
komt als woongebied. De vereniging Hendrick de
Keijser die het pionierswerk deed, heeft thans de
Maatschappij tot Stadsherstel en de Stichting Dio-
genes naast zich, die bij hun restauraties meer de na
druk leggen op modern wooncomfort en speciale woon
behoeften van kunstenaars. Vermelding verdienen in
dit verband ook de kostbare herstellingen die het
gemeentebestuur zelf aan openbare gebouwen uit
voert, zoals aan de Hemony-carillons en de Toren-
sluis. Sprekende over de restauratie van de Torensluis,
herinnerde mr. van 't Huil aan het helaas gestrande
plan om dit werk zijn natuurlijke voltooiing en be
kroning te geven door de Jan Rooclenpoortstoren te
herbouwen. Dan pas zou het grote bedrag van dt 1 mil
joen dat voor de Torensluis werd uitgegeven, zijn
juiste rendement krijgen door de werking van brug en
toren in het stadsbeeld: Steeds sterker verschuift im
mers het accent van het individuele waardevolle
huis naar de totaliteit van het stadsbeeld, zodat een
belangrijke restauratie consequenties meebrengt voor
de omgeving.
Een voorbeeld geeft het Aalsmeerder veerhuis, waar
aan terecht tonnen besteed worden, maar dat
dan ook voorzieningen vraagt ten aanzien van de bij
zonder ontsierende omgeving.
54