Het Grachtenboek
Bij de heruitgave van
De heruitgave van Casper Philips Grachtenboek is
een gebeurtenis die in het blad van de Bond Heem
schut niet met een summiere aankondiging kan wor
den afgedaan. Dan past in de eerste plaats een woord
van hulde aan de thans hoogbejaarde heer E. van
Houten, oud-hoofdinspecteur bij het gemeentelijk
Bouw- en Woningtoezicht, die in 1922 het eertijds in
beperkte oplage verschenen en sindsdien vergeten
plaatwerk weer ontdekte en de eerste heruitgave
sinds 1770 verzorgde.
In die periode tussen de beide wereldoorlogen is er
onvoorstelbaar veel vernield en verminkt. Het merk
waardige is dat er enerzijds een belangrijke ontwikke
ling gaande was in de moderne architectuur, van Am
sterdamse School naar functionalisme, een ontwikke
ling die door een beperkte groep begaafde architec
ten werd gestuurd en niet alleen afzonderlijke bouw
werken van kwaliteit maar ook gehele stadswijken
heeft voortgebracht die ons land een naam op het
gebied van stedebouw en volkshuisvesting bezorg
den, doch dat anderzijds het begrip voor een goede
architectonische vormgeving op ontstellende wijze
daalde. Deze splitsing tussen het goede nieuwe bou
wen van enkelen en het gebrek aan stijl in het groot
ste deel der tussen-oorlogse bouwproductie, is lang
aan de aandacht ontsnapt. Schrijvers over moderne
architectuur zagen wel het een maar niet het ander,
bij de liefhebbers van het oude stedeschoon was het
veelal omgekeerd. Zij zagen hoe statige panden wer
den gesloopt, hoe fraaie gebeeldhouwde toppen in
brokken op de puinschuit terecht kwamen, hoe stoe
pen en evenwichtige oude puien plaats maakten voor
modieuze vernieuwingen, waarvan de wanstaltigheid
op het ogenblik, nu het nieuwtje eraf is, iedere voor
bijganger in het oog springt, zij zagen de moderne
kantoren en warenhuizen steeds hoger, breder en
brutaler door het eens zo harmonische stramien van
de binnenstad heenbreken en zij stonden vrijwel
machteloos. Elke wettelijke bescherming van de par
ticuliere huizen hoe fraai ook op zichzelf en hoe be
langrijk ook is het stadsbeeld, ontbrak vóór het
zegenrijke bevel van generaal Winkelman in mei
1940: „Werken en gebouwen die als monument zijn
aangemerkt door de daartoe bevoegde instantie, mo
gen niet worden gesloopt of veranderd dan na voor
afgaande toestemming van de Rijkscommissie voor de
Monumentenzorg."
De enige instantie met bevoegdheid om bij sloping,
verbouwing en nieuwbouw in te griipen, was het ge
meentelijk Bouw- en Woningtoezicht. Maar van
deze dienst waren de bevoegdheden er volgens
de 19de eeuwse opvattingen vooral op gericht om
de veiligheid der betrokkenen: bouwers, bewoners
en voorbijgangers, te verzekeren zonder de rechten
van de eigenaar verder te beperken dan voor de vei
ligheid nodig is. Pas langzamerhand is het begrip
„welstand" dat in de bouwverordening een zekere
mate van controle op de vormgeving mogelijk maakt,
uitgegroeid boven de oorspronkelijke betekenis, die
volgens het woordenboek „toestand van welgesteld
heid" luidt. Hoeveel aanslagen op de schoonheid van
stad en land zijn er in de laatste honderd jaar niet
ondernomen om juist een „toestand van welgesteld
heid" wat al te nadrukkelijk te demonstreren! On
langs eerst werd de welstandsbepaling voor de Am
sterdamse binnenstad in zoverre aangevuld dat een
nieuwe bebouwing moet voldoen aan eisen die door
het karakter van de oude stad worden bepaald.
In de jaren dat dé heer van Houten inspecteur van
Bouw- en Woningtoezicht in Amsterdam was, heeft
hij als een der zeer weinigen in het gemeentelijk ao-
paraat met begrip voor het bijzondere en waardevolle
karakter der oude bebouwing, onvermoeid tegen de
stroom van slopingen en verminkingen opgeroeid.
Men leze er zijn in de Heemschutserie verschenen
boekje „Amsterdamse merkwaardigheden" uit 1946
op na om te bemerken hoeveel liefde en kennis van
zaken hij toont voor de ambachtelijke details van
stoephekken, hijsbalken, kapconstructies en dergelij
ke, die met elkaar zulk een belangrijke invloed heb
ben op het stadsbeeld. Juist bij deze zaken, waar vak
kundig herstel vaak met bescheiden extra-kosten een
fraaier en duurzamer resultaat oplevert dan "moder
nisering", kan een advies van de inspecteur van
bouwtoezicht, die geregeld te maken heeft met de in
uitvoering zijnde bouwwerken, een heilzame invloed
uitoefenen. Een voorbeeld vormt het herplaatsen van
de geveltoppen wanneer oude huizen wegens bouw
valligheid vervangen moesten worden. Dit is in de
periode tussen de beide wereldoorlogen herhaaldelijk
gebeurd en de heer van Houten heeft daarin een
werkzaam aandeel gehad. Volgens sindsdien ontwik
kelde inzichten zijn op de aldus tot stand gekomen
vernieuwingen wel aanmerkingen te maken: metsel
werk van ruige handvormsteen met veel te brede
voegen en ramen die meer met de toen moderne dan
met de 18de eeuwse gevels verwant zijn. Van gro
ter betekenis is echter het hieruit blijkende inzicht
dat de gevelwanden in de binnenstad als een geheel
beschouwd moeten worden, een geheel dat geleed is
door de individuele huizen met hun eigen gevels.
Met het herplaatsen van oude toppen, dat ook nu
plaatsvindt, maar op een meer verantwoorde wijze,
werd trouwens een Amsterdamse traditie hervat. In
een beschouwing over bouwen en restaureren in oude
steden van ir. R. Meischke („De Nederlandse ge-
36
Hiernaast: Een bladzijde uit het Grachtenboekde originele
tekeningen Keizersgracht 672680 en 609625; Heren
gracht 486498 en 507519