Op Heemwacht
TON KOOT
Gebeurt er genoeg voor het kleine monument?
1
Dat het „grote" monument in Nederland de aandacht
heeft - vooral de kerken en historische raadhuizen -
is een moeizaam bedongen zaak, waar wij gelukkig
mee kunnen zijn. Met zorg zeg ik, dat deze monu
menten de „aandacht" hebben, dat er voldoende geld
voor zou zijn is weer iets anders. Wie met de praktijk
te maken heeft weet dat wel. In Beek en Donk (Nbr.)
is er bezorgdheid over de restauratie van de gemeente
toren, in Jisp (Nh.) worstelt men met de zorg om
het prachtige raadhuisje gerestaureerd te krijgen.
Men zou zo zeggen, bestaan daar nog moeilijkheden
om in deze tijd Helaas ja.
Met het „kleine" monument, nl. het historische woon
huis, pakhuis, enz. dat zozeer het wezenlijke bestand
deel is van elk stads- en dorpsbeeld, staat het er nog
altijd minder gunstig voor. Wie in de Rijksbegroting
1963 de daarbij gevoegde zeer leerzame lijst raad
pleegt met de opsomming van de monumenten, voor
welke in 1961 subsidie voor de restauratie is verleend,
komt tot merkwaardige conclusies.
De eerste is wel, dat opnieuw het kleine monument
slechts een beperkte portie van het totaal toebedeeld
krijgt. Van de 9 miljoen gulden werd ongeveer i j:
miljoen besteed aan de woonhuizen en van dat bedrag
de helft aan Amsterdam en Maastricht tezamen. Voor
Amsterdam en Maastricht is dat begrijpelijk, het zijn
in Nederland de steden met het grootste aantal kleine
monumenten. Maar hoe staat het met het overige
Nederland
In het jaar 1961 komen vele gemeenten met tal van
kleine monumenten in het geheel niet op de lijst voor
met restauraties van woon- of pakhuizen. Zo ontbre
ken Alkmaar, Edam, Delft, Groningen, 's-Hertogen-
bosch, Monnikendam, Zieriksee, om er maar enkele
te noemen, geheel. Dat daar geen woonhuizen te
restaureren zouden zijn is ondenkbaar, even ondenk
baar als het is, dat er in plaatsen zoals Amersfoort,
Breda, en Arnhem maar één enkel woonhuis in 1961
te restaureren zou zijn geweest!
De schoen wringt weer anders. Niet alleen zijn de
prijzen in de bouw omhoog gegaan en de voor sub
sidie beschikbare bedragen niet noemenswaard, maar
bovendien is de achterstand in de financiering van te
restaureren gebouwen weer aanzienlijk toegenomen.
Opnieuw, zoals enkele jaren geleden, is de situatie zo,
Hel „kleine" monument in de Zaanstreek
fotoTon Koot
dat èn het jaarlijkse bedrag beschikbaar voor het
subsidiëren van monumenten te gering is èn de achter
stand te groot. Aangezien er ook geen maatregelen
getroffen zijn voor een vóórfinancieringsregeling voor
die panden, waarvoor subsidie in de verre toekomst
in het vooruitzicht wordt gesteld (wat terecht als een
hachelijke zaak wordt beschouwd), komen zij, die wel
willen restaureren, in ernstige financiële moeilijk
heden.
Aangezien de huizen meestal niet wachten kunnen
met instorten en er direkt moet worden ingegrepen,
betekent deze toestand uiteraard, dat in hemelsnaam
maar tot sloping wordt overgegaan. Dat is dan weer
een onherstelbaar verlies voor het historische stads
en dorpsschoon.
Dat statistieken in dit opzicht niet betrouwbaar zijn,
zij meteen opgemerkt. Ik bedoel hiermee, als de over
heid zegt: er zijn voor de volgende jaren niet zóveel
aanvragen voor subsidie, dan geeft dit niet een juist
beeld van de werkelijkheid. Het is namelijk geen
geheim, dat er weer niet genoeg gelden bij de over
heid beschikbaar zijn. Dat is de reden, waarom velen,
die wel zouden hebben willen restaureren, niet eens
de moeite doen, om tot de aanvrage met al zijn wacht
tijden en rompslomp over te gaan. Dat is bijzonder
bedenkelijk, want de subsidies zijn juist bedoeld als
aanmoediging voor hen, die panden bezitten, welke
voor het stads- of dorpsschoon belangrijk zijn en die