Boekbesprekin gen
28
Het boekwerk „Samenwerking bij indeling en gebruik van grond
in Nederland" door Dr. D. Burger Hzn, met medewerking
van enkele dozijnen hoogleraren en hoofdambtenaren, is wat
men noemt degelijke kost. Het initiatief ging uit van het Instituut
voor toegepast biologisch onderzoek, genaamd Itbon, en het
werd gesteund door diverse ministeries en rijksdiensten. Zo
is een lijvig werk ontstaan van 398 bladzijden waarvan de ouder
wetse typografie geheel past bij de droge betoogtrant. Men kan
zich nauwelijks voorstellen dat er nog zaken van algemeen- of
groepsbelang te vinden zijn die direct of indirect met het gebruik
van de Nederlandse bodem te maken hebben en niet in dit werk
zijn aangeduid; of het nu de landbouw of de landsverdediging,
het verkeer of de jacht betreft. Uiteraard komen in dit geheel ook
vragen van natuurbescherming, ruilverkaveling en landschaps
verzorging aan de orde, vragen dus die het werkterrein van de
Bond Heemschut raken. Gezien de wetenschappelijk-documen-
terende opzet van het boek dat, voorzover het een bepaalde
strekking bevat, hoogstens pleit voor een zo doeltreffend mogelijke
coördinatie in het planologische vlak, en de vele, vaak tegen
strijdige belangen bij het grondgebruik in ons dichtbevolkte
land zo objectief mogelijk beschrijft, kunnen wij hier geen emo
tioneel betoog voor het landschapschoon verwachten. Toch rijst
de vraag of het loffelijk streven naar onpartijdigheid juist bij deze
punten niet leidt tot een ambtelijk-abstract standpunt dat het
contact met de realiteit verliest.
Over landschapsplannen leest men: (blz. 275) „In Nederland
worden landschapsplannen opgesteld voor ruilverkavelings-
gebieden in het kader van de Ruilverkavelingswet. Zij gaan
daarbij hand in hand met de plannen voor wegen en waterlopen
voor deze terreinen. Zij zorgen dat behalve het materiële doel
ook schoonheid wordt bereikt. Ruilverkavelingen met plannen
voor wegen en. waterlopen werken revolutionair; er ontstaat in
korte tijd een nieuwe, economisch en esthetisch gewenste toe
stand." Dat ziet er op papier prachtig uit en aan de deskundig
heid van het Staatsbosbeheer, waar men de landschapsplannen
ontwerpt om de kaal'gekapte en geëgaliseerde terreinen weer van
enig geboomte te voorzien, twijfelt niemand. Wie zich echter de
klemmende betogen van de natuurbeschermers herinnert over
de volstrekt ontoerreikende middelen voor de landschapsver
zorging ruim een jaar geleden zond de Contact-Commissie
voor Natuur- en Landschapsbescherming nog een uitvoerig adres
terzake aan de leden van de Tweede Kamer knippert wel even
met zijn ogen over de mededeling dat de landschapplannen
„zorgen dat ook schoonheid wordt bereikt", zodat er „een nieuwe
economisch en esthetisch gewenste toestand ontstaat," nota bene:
„in korte tijd"! Wie dan ook nog denkt aan hetgeen in ons blad
werd bericht over de ravages die door de ruilverkavelingen wor
den aangericht o.a. in Twente en het Bossche Broek, ervaart
een ietwat Kafka-achtige sensatie. Zo leest men elders, in een
hoofdstuk over sociologische aspecten (blz. 297): „De tegen
woordige sociale verhoudingen leiden tot meer zorg ook voor de
lager op de sociale waarderingsladder staande groepen. De
neiging tot bestrijding van luchtverontreiniging, lichtbederf en
lawaai wordt o.a. daardoor groter, met als gevolg een betere
regeling van het gebruik van de grond voor zover het betreft de
onderlinge situatie van industrie en huisvesting Een stijgend
beschavingspeil van ons volk, gestuwd door bepaalde groepen,
leidt tot meer zorg voor het landschap. Deze zorg gaat gepaard
met gebruik van grond rechtstreeks voor dit doel en met eisen
aan ander grondgebruik."
Ook dat klinkt uitermate hoopgevend, wanneer men buiten
beschouwing laat dat luchtverontreiniging, lawaai en, niet te
vergeten, waterverontreiniging, véél sneller toenemen dan de
neiging deze euvelen te bestrijden, zodat wij op deze punten in
feite hollend achteruitgaan. Het zelfde geldt ten aanzien van de
zorg voor het landschap. Inderdaad, het areaal beschermde
natuurmonumenten groeit, door aankopen van het Ministerie
van O. K. en W., van de Ver. tot Behoud van Natuurmonumen
ten en van de provinciale Landschaps-stichtingen. Bij het areaal
„woeste grond", d.w.z. natuurmonumenten die nog geen be
scherming van node hebben, en de gebieden waar een oud
cultuurlandschap nog zijn gave harmonie toont, zonder hoog
spanningskabels, zomerhuisjes, fabrieken, torenflats, benzine
stations, en dergelijke symptomen van ons stijgend beschavings
peil, het deel dus van de vaderlandse bodem dat géén zorg
krijgt daar is de achteruitgang veel sneller dan de groei van de
beschermde natuurmonumenten.
Wij citeren deze enkele alinea: niet om twijfel te uiten aan de
wetenschappelijke waarde van de enorme hoeveelheid in het
boek verwerkte gegevens welke waarde zich trouwens aan een
beoordeling onzerzijds onttrekt maar om een houding te
signaleren waartegen Heemschut zich sinds jaar en dag schrap
zet. Het is dat wazige, wereldvreemde optimisme van achter de
schrijftafel waar een papieren perfectionisme bedreven wordt
terwijl de zaak waar het omgaat steeds dieper wegzinkt. Het
woord van H. M. Koningin Juliana dat als motto boven de
inleiding staat: „In werkelijke saamhorigheid zullen wij op
grote, op zeer grote schaal in actie moeten komen om de wereld
bewoonbaar te houden", dat woord houdt een treffende waar
schuwing in tegen dit gevaar. G. B.
„Samenwerking bij indeling en gebruik van grond in Neder
land", door dr. D. Burger Hzn. Uitgave G. W. van der Wiel
en Co, Arnhem 1962, geb. f 6,
Antiek in Nederland. Het bekende boek van Dr. Anne Berendsen
„Het Nederlandse Interieur" is onlangs opnieuw verschenen in
een totaal ander gewaad, nu onder de titel „Antiek in Nederland".
Deze herverschijning is om twee redenen het vermelden waard.
In de eerste plaats gaat het hier om een boek dat bij de minnaars
van oude meubelen, gebruiks- en siervoorwerpen zeer geliefd is,
en dus bij de lezers van Heemschut als welbekend mag worden
verondersteld. In de tweede plaats omdat dit, met de laatste
snufjes bijgewerkte „Antiek in Nederland", deel uitmaakt van
een „paperback" serie, die een tussenvorm tracht te zijn tussen
het dikwijls kostbare gebonden boek en de pocket-uitgaven. Dit
is, meen ik, wel geslaagd, over de tekst natuurlijk niets dan lof,
jammer alleen dat de vele foto's soms wat grijs en onscherp zijn
uitgevallen.
Uitg. W. de Haan N.V. Zeist, in de Palladium-Paperbacks,
prijs f 8,90.
Professor Ozinga is 60 jaar geworden en ter gelegenheid daarvan
zal een „Opus Musivum" verschijnen, een feestbundel, waaraan
zijn vrienden, collegae, medewerkers en oud-medewerkers waarde
volle bijdragen leverden. Een aankondiging in „Heemschut"
hiervan is wel op zijn plaats. Professor Ozinga immers is, behalve
lid van het dagelijks bestuur van de Bond Heemschut, vooral
de man, die de wetenschappelijke beoefening van de geschiedenis
van de bouwkunst, tot op grote hoogte heeft gebracht. Om de
veelzijdigheid van zijn werkzaamheden nog even te illustreren
noem ik hier enkele van de vele boeken, die deze onvermoeibare
wetenschapsman het licht heeft doen zien: Daniël Marot, de
schepper van het Nederlands Louis XIV, de protestantse kerken
bouw in Nederland, en in de serie „De Schoonheid van ons land"
de delen Romaanse en Gotische Bouwkunst. Ook de feestbundel
zelf, waarop u nog kunt intekenen bij de Koninklijke Van Gorcum
Comp. N.V. te Assen, zal zeer veel belangwekkends voor de
Heemschutter bevatten. Ik noem wederom een paar titels: Dr. W.
C. Braat, de ontwikkeling van de kastelenbouw in Nederland in
de vroege Middeleeuwen; ir. R. Meischke, drie kerken van
Rutger van Kampen en C. J. A. C. Peeters, een „kunstreisboek"
uit het begin van de 19de eeuw. Deze greep moge een indruk
geven van dit boek, dat op kunsthistorisch en architectuur
historisch gebied zeer belangrijk belooft te worden, daar staan
de namen van de uitgevers wel borg voor. L.L.H.R.
De foto's op de omslag en op de pagina's 5, 11, 12, 13, 15, 16,
18 en 19 zijn afkomstig uit het archief van de Contact-Commissie voor
Natuur en Landschapsbescherming.