Op Heemwacht
TON KOOT
Het oog gericht op de toekomst
77
Onder hen, die het werk van de Bond Heemschut
slechts vari de buitenkant kennen, van horen zeggen,
heerst menigmaal de misvatting, dat Heemschutters
zich uitsluitend bezig houden met het verleden. Zij
hebben blijkbaar de indruk, dat de voornaamste acti
viteit van Heemschut bestaat uit het zich verdiepen in
de geschiedenis, in de archieven, en als gevolg daarvan
het zich verzetten tegen elke wijziging of sloping van
oude huizen. In deze even simpele, als eenzijdige op
vatting ziet men de Bond Heemschut dan als een rem
op de vooruitgang.
Hoe zouden zij van hun dwaling genezen worden als
zij beter kennis namen van de werkzaamheden, zoals
die uit de publicaties van de Bond zelf blijken. Hoe
vreemd zouden zij toehoren, als zij de besprekingen
in bestuurs- en commissievergaderingen konden be
luisteren.
In wezen bestaat het werk van Heemschut uit het
voortdurend waakzaam zijn, vooruit zien, rekening
houden met wegenplannen, stadsuitbreidingen, ver
waarlozing, verval, ruilverkavelingen, industrievesti
gingen waterverontreiniging om te behoeden: niet
wat oud, maar wat schoon is.
Van meet af aan, in 1911, waarschuwde Heemschut
(en met succes) tegen de hand over hand toenemende
ontsiering van stad en land door onverantwoorde bui
tenreclames, trad de Bond op tegen de lintbebouwing,
tegen de lelijke z.g. straatmeubelen, de storende ont
werpen voor industrievestigingen, het onvoldoende
treffen van maatregelen tegen de vervuiling van het
water door de industrieën, tegen wijzigingen, die ge
heel op de tekentafels tot stand kwamen in plaats van
rekening te houden met de situatie in werkelijkheid,
drong de Bond aan op een Monumentenwet, op stads-
conservatoren, op monumentendiensten enzovoort.
Dit is niet anders dan bij voortduring het oog gericht
houden op de toekomst, op het gezicht van stad en
land straks.
Zo wendde het bestuur van de Bond Heemschut zich
reeds in de jaren van bezetting tot de Dienst voor de
Wederopbouw om een waarschuwend geluid te laten
horen tegen de ongetwijfeld te verwachten enorme
bouwbedrijvigheid na het beëindigen van de oorlogs
handelingen. Leniging van de woningnood zou tot
een vorm van bouwerij kunnen verworden, maar ook
tot overhaaste slopingen als gevolg van verwaarlozing
in oorlogstijd, die zouden kunnen leiden tot een ern
stige ontwrichting van de bestaande schoonheid van
stad, dorp en landschap.
Er kwamen geruststellende antwoorden. De vrees van
Heemschut werd van de tafel gewuifd. Er waren im
mers plannen en diensten. Waren daar niet het natio
nale plan, de planologische diensten, de welstands
commissies, de schoonheidscommissies en nog zo veel
meer? Wat vreesde men eigenlijk?
Wat wij vreesden, was het onder invloed van de
oorlogsmentaliteit radikale optreden om maar met
een te laten verdwijnen wat kennelijk verwaarloosd
was of aan verval prijs gegeven en dit te vervangen
door onvoldragen nieuwbouw. Dat zou verlies zijn,
onvervangbaar verlies van wat culturele betekenis en
waarde had.
Wat wij vreesden, was de zelfoverschatting van yele
bouwers, die meenden nieuwe schoonheid te scheppen
ter vervanging van de erkende oude.
Wat wij vreesden was het ongebreidelde toegeven aan
het snel groeiende en onverzadigbare verkeer, aan de
eisen van de industrie ten koste van zo niet alles
dan toch te veel, zonder het nemen van zodanige
maatregelen, dat dit andere belangen, van niet min
dere en wel eens hogere waarde naar onze mening,
zou schaden.
Wij beseffen ten volle hoe belangrijk de industriali
sering en de woningbouw waren en nog zijn, maar
onze vrees dat deze bevorderd zouden worden zonder
voldoende waarborgen voor karakter en schoonheid
van stad en land en zelfs voor veiligheid en hygiene
(verkeer en verontreiniging) is helaas bewaarheid.
Ten aanzien van het verkeer en de verontreiniging
van onze wateren is er en wij kunnen dat gerust
zeggen helaas een noodtoestand ontstaan.
In talloze adressen heeft de Bond Heemschut zich tot
de plaatselijke, provinciale en rijksoverheid gewend
om zijn waarschuwende stem te laten horen. Het was
de Bond Heemschut die in maart 1954 het gemeente
bestuur van Amsterdam adviseerde de Pijp te saneren
en te bestemmen voor vestiging en uitbreiding van in
stellingen en bedrijven uit de binnenstad, die hierdoor
haar woonfunctie beter zou kunnen vervullen en
waardoor de verkeersverstikking verlicht kon worden.